deze zoo verouderd was, scheen geschrokken bij het hooren van die woorden. Hij lag te rillen in zijn bed gn ’t zweet brak hem uit.

Een heele poos bleef het doodstil.

't Waren benauwde oogenblikken voor den zieke, dat zag de pater wel, maar hij wou hem den tijd laten om na te denken.

„Je hebt wel fraai woord gehouden, vriend,” zei hij toen weer. „Maar ik heb mijn woord wèl gehouden. Ik heb gewerkt voor jou mee en ik heb je nooit vergeten geen dag !”

Ernest hijgde.

„Doe geen moeite voor me,” hijgde hij, „ik ben verloren Ga maar heen !”

„Wat, heengaan !” zei de pater hard en streng. „Heengaan !. . Heb ik daarvoor vijf jaar lang voor twee man gewerkt, zoodat ik nu ’n oude man lijk !.... Ben ik daarvoor uit Congo overgekomen ! Om jou te laten sterven als een goddelooze hond. Dat gebeurt niet, hoor je !”

~lk ben tóch verloren. Ik heb m’n roeping gemist en ik ga naar de hel !”

Die woorden troffen den priester tot in de ziel, maar hij hield zich kalm.

„Ernest, kijk me aan,” beval hij.

Z’n stem klonk zóó bevelend, dat de zieke gehoorzaamde

„Ik weet het Ernest, dat je de genade van O. L. Heer vergooid hebt,” begon de priester weer. „Maar ik weet ook, dat O. L. Heer het werk aangenomen heeft, dat ik gedaan heb in jou plaats. Ik weet ook, dat Hij het gebed en de tranen van je brave moeder verhoord heeft. Ernest, ’t is afschuwelijk geweest van je, dat je met de dood voor oogen het hart van je goeie moeder nog hebt doorstoken met je afschuwlijke vloeken. Maar je zult je bekeeren, Ernest, en alles goed maken met God en je ongelukkige moeder.”

„Ónmogelijk !” zuchtte de zieke.

Maar de tranen in z’n oogen spraken al van z’n goeden wil.