De jongen lachte, ondanks de hevige pijnen, die hij leed. „O ja, mijnheer! zoo’n goede man als u heb ik nog nooit gezien.”

En zoo kwam Hassa als knechtje bij den missionaris. Door de goede zorgen van den Pater was Hassa vrij gauw genezen en nu begonnen zijn werkzaamheden. Hij deed alles heel nauwgezet en de Pater had plezier in zijn beschermeling. Van God en Godsdienst wist Hassa niets af. Pater Johannes had veel moeite om hem de gewone gebeden te leeren, maar hij gaf den moed niet op. Hij vertelde Hassa van het Kindje .lesus in Bethlehem en van het lijden van Christus op Goeden Vrijdag en van Jesus’ liefde voor de menschen. Toen begon Hassa ijverig te leeren, om aan Jesus aangenaam te zijn.

Na eenigen tijd was Hassa zoo ver gevorderd, dat hij doopt mocht worden en zijn Eerste H. Communie doen.

Zoo gingen vele jaren voorbij. Pater Johannes moest om gezondheidsredenen naar Holland terugkeeren; maar voor hij vertrok, smaakte hij nog het groote geluk, zijn pleegkind, nu niet meer „Hassa”, maar „Pater Franciseus” in zijn plaats aan het altaar te zien.

Uit den Kindsheidoptocht te Waubach