en daar gïng fcet hoor, „den eenen ezel op den anderen”, zooals mijn Medezusters me nariepen. De kinderen badder natuurlijk veel plezier, wanneer ik nu en dan angstige ge< ziehten trok, want als de weg steeg of daalde, was ik niet altijd zeker wat te doen met de teugels. Ma ir na een hall uurtje ging het reeds beter en zingend gaat de stoet verder, want werkelijk de groep kinderen is aangegroeid tot ’n heele stoet: mannen en vrouwen volgen ons, allen gaan naar het feest. En allen volgen de „Nieuwe Mama”, zooals ze me noemen, die reeds zoo fieri ezel rijdt.

Eindelijk komen we aan n hoogen berg, die we moe= ten beklimmen, (mijn ezel blijft natuurlijk in ’t dal). De koning komt ons reeds tegemoet en als we hem de hand toesteken, durft hij de zijne ook reiken. Ik zeg durft, want deze wijze van groeten is niet de gebruiken lijke bij de negers: de vrou= wen groeten bij wijze van halve kniebuiging, de mans nen klappen drie keer in de handen.

Heel beleefd worden wc ontvangen en zelfs uitgei noodigd de thee te gebru» ken. W e treden dus het koninklijk paleis binnen; een eeru voudige hut, een beetje grooter dan de gewone hutten. Een prachtige receptiezaal: groot vierkant vertrek met kale muren, die eenmaal helderwit moeten geweest zijn, zelfs niet eens een vloer. Het is de eenvoud, die hoogtij viert in ’t land van de negers.

Maar we gaan zoo gauw mogelijk weer naar buiten, want daar spelen zich de feestelijkheden af. In het binnenhof, een

Uit den Kindsheidoptocht te Cromvoirt.