aan de Zusters, dat ze daar ligt. ’s Avonds vond haar de Portierster en vroeg haar, wat ze daar deed. Fou vertelt haar ongeluk en vraagt om opgenomen te worden. Het spreekt van zelf, dat ze dadelijk werd opgenomen. Door de goede verzorging genazen haar wonden langzamerhand. Spoedig vroeg Fou om christen te mogen worden ; en na haar doopsel, waarbij ze den naam van Bernadette ontving, verlangde ze maar één zaak ; de Zusters te helpen. Ze was toen 12 jaar.

In de Lente van het volgend jaar brak een kwaadaardige uit. Bernadette verzorgde de kleintjes nacht en dag als een echt moedertje.

Bernadette hield heel veel van haar jonger zusje, dat haar gered had, maar nooit had zij er iets meer van gehoord. Dit jaar kwam er een Chincesche vrouw bij ons, die zei : „Ik ben de moeder van één der kinderen, die Fou. heet ; ze zal zes jaar hier zijn. Ik heb ze overal gezocht en nu hoor ik, dat ze hier is.” Toen Bernadette hoorde, dat haar stiefmoeder

Par. V. d. H. Elisabeth, Mathcnesserlaan, Rotterdam