feestvreugde in den kampong drie dagen lang! Ik was echter heimelijk van plan geweest een dag langer te blijven en aldus het H. Pinksterfeest te Nobo te vieren. Doch twee dagen te voren, waren reeds de Kepala’s van Noera-Belin te Nobo bij mij: „Toewan, de menschen van Noera-Belin zijn op het bericht van uw komst uit de tuinen gekomen en wachten U.” Ik wist wat dat voor die menschen te beteekenen had, daar juist het binnenhalen van den oogst in vollen gang was. Mocht ik hen dus nog drie dagen vergeefs in den kampong laten wachten en daarna nog eens door een vierdaagsch verblijf hen van hun werk afhouden?

Dat was wel wat veel gevergd van hun goeden wil! Ik besloot dus den volgenden ochtend, op het Vigilie van Pinksteren, na de H. Mis mijn kamp te Nobo op te breken en naar Noeri-Belin te verleggen. Het is juist twee jaar na de eerste komst van den pastoor aldaar. Zeer zeker, de H. Geest is reed.s door het H. Doopsel in veler harten neergedaald en heeft menig kind tot kind van God en tot kind der Kath. Kerk gemaakt. Maar de zorgen voor zulk een beginneiide christenheid blijven groot. Met die gedachte begeef ik mij op het Vigilie van Pinksteren naar het meer dan eenvoudige altaar om de H. Mis te lezen en den H. Geest te smeeken, dat Hij zijn goddelijke gaven in ruime mate over deze kampong moge uitstorten. Na de H. Mis, terwijl mijn luttele bagage wordt bijeengepakt, houd ik nog besprekingen met de kamponghoofden en den Kakan of districtshoofd van Lobetobi, die juist aanwezig was, over de voorgenomen verbouwing van het kerkje en den bouw van een woning voor den Catechist, daar deze tot nu toe huisde in de woning van een der kamponglui, en zoodoende geen fatsoenlijke gelegenheid had om den Pastoor te ontvangen en te herbergen. Alles werd in bijzonderheden geregeld, want van nu af aan wordt het noodzakelijk, dat de Toewan, geregeld eenige malen per jaar, een dag of wat bij hen blijve, om ook zelf het noodige onderricht te verstrekken, de H. Mis aldaar te lezen en de H. Sacramenten toe te dienen; m. a. w. een meer geregelde zielzorg wordt van nu af noodzakehjk geacht.

„God zegene deze opkomende Christengemeente!” Met dezen