was doorgehuppeld en de bruiloftszaal binnengedanst, kregen we iets te zien uit de oude doos, zeer merkwaardig; ik had bijna gezegd: het vierde gebod ondersteboven! Des bruidegoms grootpapa, zeker een zeventiger zoo niet ouder, zou zijn reeds grijzen zoon en kleinzoon eeren, en wel door een krijgsdans, voorstellend de spottende uitdaging, den aanval en de overwinning op den vijand. Het nageslacht moest in den roem deelen, door grootvader in lang vervlogen dagen behaald.

De venerabele oud-strijder zette zich in positie alS'een kikker, sprong of liever kikkerde het pleintje rond, de voornaamste toeschouwers aangrijnzend; kwam op mij af als een kat die een muis wil bespringen, week dan weer aarzelend terug en beproefde bij andere omstanders beter te slagen, intusschen allerlei dierengeluiden nabootsend ; 'steeds in beweging, vooruit, achteruit, uitwijkend en opnieuw aanvallend. Dat'had zoo vijf minuten geduurd, toen hij nog eens met een paar vervaarlijke sprongen, steeds den kikkerstand houdend, op mij afkwam en met zichtbare voldoening en fierheid me toeriep : „Meneer, de Kapitan is mijn zoon en de bruidegom is mijn kleinzoon, ik heb hen geëerd” ! En onmiddellijk ér op ; „Bakko”, een pruimpje! Nu, dat had hij wel verdiend, maar ik moest het voor hem. vasthouden, totdat eerst heel de kikkerdans was uitgewalst. Welk een taai geslacht! Gaarne was ik naar zijn overige heldentoeren blijven kijken, maar mijn brevier verdreef mij naar een rustig plekje buiten de kampong.

Tot nu toe mochten we zeer tevreden zijn over de reis. Maar niet altijd ging het ons zoo voor den wind. Den volgenden morgen zouden we het ondervinden. In ’t eerst liep alles best van stapel: Wololora, voor ons geen zware klim meer, gaf zonder moeite zeventien kinderen' Natawatoe, d. i. Steendorp, liet zich niet zoo gemakkelijk bewegen, zoodat in den namiddag een tweede expeditie noodig was, om een geringen buit van twee doopjes te behalen. En de derde, Wologahar, d. i. Hoogeberg, zou ons leeren, ook ha een besliste nederlaag den moed niet op te geven, ’t Was of alles samenspande om ons van dezen tocht terug te houden: de onheilspellende naam' het zonnetje op den warmsten dag der reis in zijn volle glorie' het