stalten te voorschijn kwamen, die op alle mogelijke en, onmogelijke wijzen hun kleine kinderen bij zich droegen. Er werden onderhandelingen geopend met het gevolg, dat ik mijn koffer voor den dag haalde en de kleintjes, die nog niet gedoopt waren, begon op te schrijven.

Na deze administratieve inleiding werden de moeders met de respectievelijke kindertjes op een rij gezet en de doopplechtigheid nam een aanvang. Al spoedig begon een der lievelingen een solo aan te heffen, en kort daarop viel het geheele koor in. Zij vergoten tranen bij tuiten, spartelden bij de verschillende ceremoniën flink tegen en trachtten zich achter hun moeder te verbergen.

Nu ben ik nergens zoo ongevoelig voor als voor kindertranen, zoodat ondanks het protest der doopelingen alles toch goed ten einde liep. Toen de koekjes voor den dag werden gehaald, begonnen zij zelfs te glimlachen door hun traantjes heen. Wegens mijn geringen voorraad was het aantal gelukkigen beperkt; de overigen keken echter zoo zuinig, dat ik een paar boterhammen in reepjes sneed en deze verdeelde. Toen waren allen voldaan.

Hierna kwam nog een hartroerend moment. De Kapala vroeg mij nl. of ik nu niet meer kwaad was en den volgenden keer wederom in den kampong wilde komen. Het eerste beantwoordde ik met een flinken greep in mijn tab'akstrommel; het laatste beloofde ik hem, op voorwaarde dat ik bij mijn komst de menschen zou aantreffen.

Nog even Wai-Kliban aangedaan, waar het aantal catechismuskinderen tot 33 gestegen was. Er waren nog een paar kinderen te doopen, doch de ouders verbleven in de tuinen en waren niet naar beneden gekomen. Ik beloofde over een maand terug te komen en dan de kleinen te doopen.

Toen ik wederom naar den sampan ging om naar Riang-Koli te stevenen, kwam ik tot de ontdekking dat deze vol water geloopen was. De golfslag had het stopwerk verwijderd en vrijen toegang aan het zeewater gegeven. Ik liet de jongens achter, om na het stoppen der lekken naar Riang-Koli te varen; zelf ging ik te voet daarheen, ’t Is een wandeling van een