was kans dat we na twee of na vier uur gaans paarden zouden kunnen huren.

Nu, het eerste deel van den weg viel nogal mee: ’t was nog geen steile, maar een schuin oploopende weg tusschen frischgroen bouwland. Dat is zoo heerlijk op Java. Die overvloedige vruchtbaarheid van den bodem maakt dat ge nooit dorre velden te zien krijgt, maar altijd naast akkers, waar men aan ’t oogsten is, ziet zaaien en planten. En alles groeit er even weelderig, doordat altijd water over de akkers stroomt, die gekoesterd worden door de warme tropenzon. Er zijn wel streken waar men minder ruim over water te beschikken heeft, maar Kedoe is al heel ruim voorzien. Tot zelfs tamelijk hoog op de -bergen ziet men het kostbare vocht over de sawah’s vloeien. Men bedenke, dat de bergen van Java alle vulkanen zijn en derhalve wijduitgestrekte glooiende hellingen hebben.

Wij moesten over den rug van den vulkaan Soendara heen, dan dalen om vervolgens den Prahoe te kunnen Na een groot uur gestrekten pas bemerkten we dat het pad steiler begon te worden; ’t werd nu echt kleuteren en klimmen. Onzé dragers hadden het tegen ons moeten afleggen en waren een heel eind achter. Het klimmen echter verstonden zij beter dan wij, want gedurende dat tweede uur haalden ze ons in en kwamen ons zelfs een heel eind voor. Op een rustplaats, waar eenige warongs, stonden wachtten zij ons af. In deze warongs, kraampjes zouden wij zeggen, wordt dengenen, die den Soendara overtrekken, gelegenheid gegeven wat te gebruiken en te rusten.

kop thee leschte er onzen dorst, een paar pisangs deden het overige. We hadden ’s morgens ons niet den tijd gegund om te ontbijten. Trouwens was er ook nog geen gelegenheid voor geweest, want ons hotel verstrekte immers enkel maar logies. Nu, met zoo’n prachtig panorama voor ons, smaakte ons dat ontbijt dubbel goed. Een prachtig panorama, ja. Gezeten op den rug van den vulkaan Soendara, zagen we rechts den kolossalen vulkaan Soembing; voor ons in de verte den Merbaboe en den Merapi, aan wier voet Moentilan ligt; links den Prahoe met een ver naar ’t Oosten uitloopenden