Banggaai aan zijn volk den last om zorg te dragen voor de hoofden der prauwen en voor brandhout en voor water, opdat daar niets aan zoude ontbreken tot het vertrek van den zeekapitein Alie naar Ternate. Ook werd gereed gemaakt een prauw met bemanning, en deze beladen met lijnwaad en andere goederen, twee menschen, een man eri eene vrouw, een kleedingdoos met inbond en vier stukken was. Bij het vertrek vergezelde de Radja van Banggaai zijn gast tot het eiland Kanaoe, waar geschikte menschen woonden als oppassers voor de paarden zijns landheers; want men had vele paarden en paardetuigen medegebracht, oorlogsbuit voor den Sultan.

En aldus zal het er jaren en eeuwen zijn toegegaan te Banggaai, nu eens arm en uitgeplunderd, dan weer rijk en beladen, zooals P.P. Roorda van Eisinga in zijn boek over Indië (uitgave van 1843) zegt: «Banggaai ten Zuiden is altijd ' door de zeeroovers geteisterd geweest, zoodat het land schier ontvolkt is. Het zou in 1580 door Baboe, 25sten Koning van Ternate, veroverd en naderhand afvallig geworden, doch in 1655 door «de Vlaming» heroverd zijn. Banggaai en Peleng behooren beiden tot Ternate, doch zijn van geen ander belang, dan dat op dezelve tegen de zeeroovers kan gewaakt worden».

. Thans, nu er sedert een tiental jaren militair bestuur is, ziet Banggaai er beter uit. Bij aankomst der boot ligt de baai vol schepen en scheepjes, die vracht komen brengen en halen, zoodat er groote bedrijvigheid heerscht. En wat Feenstra zegt in zijne Encyclopaedie van N.-0.-Indië dat: «de hooMplaats (Banggaai) zich zeer onooglijk voordoet; de huizen, van lichte materialen gebouwd, worden slecht onderhouden, en zijn door nauwe, met onkruid begroeide voetpaden verbonden; zelfs de moskee en de woning van den Radja zien er even vervallen uit; en binnen een oud fort, waarvan de muur is ingestort, wonen in eenige inlandsche woningen de hier bescheiden Ternataansche hoofden, en liggen tal van lila’s ‘en andere stukken geschut te roesten” .... mag bij eene volgende editie wel eens herzien worden. Want al is die hoofdplaats niet groot, zoo is er toch een flinke pier met trap aan zee; er zijn breede en nette wegen ter weerszijde met boomen beplant;