XXIII.

Een keuvelpraatje over Atjeh, Deli en rubber

door Pastoor H. FISSCHER.

Zoo langzamerhand raak ik bij de lezers en lezeressen van den Claverbond in het vergeetboek. De jongeren van tegenwoordig weten nauwelijks dat er in Indië een Pater Fisscher (thans met verlof hier te lande) in den wijngaard des Heeren arbeidt; maar de ouderen zullen zich mijner nog wel herinijeren uit de dagen van de eerste Bali-expeditie, in 1906 en de tweede in 1908. «En sinds dien tijd liet ge niets meer van U hooren»! Och, waarde lezers en lezeressen, in September, een paar maanden na de tweede Bali-expeditie werd ik overgeplaatst naar Atjeh, en bij ’t doorkijken van de verschillende afleveringen en al de daarin voorkomende verslagen, die onze groote soldatenpastoor bij uitnemendheid, de Z. E. Pater Verbraak, over zijn arbeid daar in ’t vijandelijk land geleverd heeft, bij al de tot in bijzonderheden afdailende beschrijvingen van forten, die in mijn tijd al lang waren opgedoekt, zakte mij de moed in de schoenen en scheen ’tme onmogelijk nog iets daarover te schrijven, dat Uwe belangstelling kon opwekken. Daarenboven ik had het woedend druk; want eerst moest ik me in geheel nieuwe toestanden inwerken, en toen ik eenige maanden in Atjeh was, reeds in December, kreeg ik, door ’t vertrek naar Europa wegens ziekte van den Z.E.W. Pater Frencken, nog het heele district Oostkust Sumatra erbij. Dat klinkt op ’t papier vrij nuchter; maar neemt eens een kaart ter hand, nu niet zoo’n kleintje, maar een ietwat grootere en telt even de breedtegraden van Atjeh en de afdeeling Sumatra’s