keer bijv., 2 protestanten en 2 heidenen. En last not least, is de missie toch weer één stap (al is het dan ook maar een stapje) vooruit gegaajn, aangezien Pius Poloean, mijn catechist, thans voor goed als «inlandsch-christen-leeraar» door Z. D. H. Mgr. E. S. Luijpen is benoemd en aangesteld, en hij ook erkend is als zoodanig door de Regeering, bij een Gouvernementsbesluit van 21 Maart 1915 no. 25.

Voor die weldaad mogen wij alweer dankbaar zijn. Er is echter eene kleine teleurstelling bij, n.l. dat die erkenning is B. B. y. D. L. d. w. z. «Buiten Bezwaar Van Den Lande». Met een hoofdletter s.v.p.! Pius blijft dus ten laste van de Sambioeters eendeels, en anderdeels van de Missie. Ware dit het geval niet, dan zouden wij volkomen dankbaar zijn en voldaan.

Misschien komt het later nog wel eens volmaakt in orde, als de heidenen van het eiland Peleng eenige toenadering tot ons toonen en ’t verlangen openbaren om tot het Christendom over te gaan. Tot nu toe is en blijft het nog de missiepost in ’f verschiet; doch de nevelen van dat verschiet beginnen een weinig op te klaren, nu er werking gekomen is op Peleng-West in de negorij Tataba, tegenover Loewoek. Maar hierover hoop ik betere berichten te hebben tegen den volgenden keer, als we elkander weer zullen ontmoeten in de Berichten.

Vandaag liever een woordje over Tripang en tripangvangst. Hoe ondergeteekende er toe kwam, om juist hierover iets in het midden te brengen, zal weldra blijken.

Op een mijner reizen naar Sambioet werd ik aangenaam verrast door een merkwaardig tooneeltje op zee. Ter hoogte van Salabangka,. tusschen deze plaats en Kendari, zien we op eens vóór ons een groot rif, een uitgestrekte zandplaat; schuitjes en vuurtjes bij de vleet; menschen allen druk in de weer, heen en weer loopende en doende. Het merkwaardige lag wel in de verrassing; men verwacht zoo iets niet, en staat er op eens tegenover. Wat had ik gaarne een kiekje van dat tooneeltje genomen, ’t zou den Berichten geen oneer aandoen.

De vraag was natuurlijk : Wat is dat ? Wat doen die menschen daar? O Pastoor, was ’t antwoord, tripang, tripangvangst, die