keer Engelschen. Om er aan deel te nemen moet men er een inzet bij doen, die minstens een cent groot is. Daar aan den linkerkant van de citadel ziet men vier kolossaal groote loodsen, die bestemd zijn voor bioscopen en wajang-partijen. Verder zijn er minder groote gebouwen voor kunstenmakers en daartusschen steekt een ronde toegespitste tent uit, van wit linnen gemaakt, en dat is een draaimolen. Voorts staan langs de grens van het plein juist tegenover de kunstenmakersgebouwen, restauranten.

Dat alles is erg aanlokkelijk en het is als bezit het een magneetkracht om de menschen naar zich toe te trekken. Zoo wordt het verlangen er naar bij de bewoners opgewekt en zij koesteren steeds de hoop, dat de dag gauw moge aanbreken, waarop al die vertooningen en voorstellingen beginnen. Dan kunnen ze van genoegens en vreugde genieten, hun geest is er vol van: «Heerlijk, wat een pret zullen we hebben!» zeggen ze toch zich zelf.

Eindelijk is het de 20e Poeasa, waarop de vurig begeerde dag valt. In den regel is het onweer. Als het mooi weer is roept men van blijdschap uit: «Wat is het toch dezen dag mooi weer!» Kijk eens, de hemel is helder en schoon, geen enkele zwarte plek is er te zien. Het is prettig om te wandelen 1 en dan van avond vangen de vermakelijkheden aan. Wat een blijdschap en een genot! Ongetwijfeld zal daar op het plein drukte en rumoer heerschen. Reeds vroeg in den morgen spreken de spelende groepjes jongens en meisjes, die onder schaduwrijke boomen "huppelen en ronddribbelen, met elkaar af om ’s avonds samen op het plein te gaan rondzien. Ze vertellen elkaar wat er zal gebeuren, en besluiten een der mooiste voorstellingen bij te wonen.

De ouders weten hun kinderen, die huilen en snikken, te troosten, wanneer hun verzoek om geld voor snoepen of voor onnuttige uitgaven niet ingewilligd wordt, door hun te beloven, dien avond naar het plein te mogen meegaan. Zoo houden dezen op met schreien en zijn ze tevreden. Trippelende gaan ze naar vriendjes en kameraadjes om dezen mede te deelen, wat een genot ze straks zullen hebben. Heel dikwijls, echter