Dan vroeg ik:

«Wie is het hoofd van de H. Kerk ?»

Aanstonds was hij klaar met het antwoord:

«Vroeger de Apostelen, nu de Paus.»

«Wie was ’t hoofd der Apostelen?»

Op deze vraag kon hij niet aanstonds antwoorden. Die voor hem vreemde naam scheen hem wat moeilijk te vallen. Maar toen ik Petrus noemde, voegde hij er aanstonds bij :

«O ja, die eerst Simon heette.»

Toen over het H. Sacrament des Altaars.

Het was aandoénlijk, door dien Mahomedaan, die nog nooit het geluk had gehad te mogen neerknielen aan den voet van het Altaar, met zorg te hooren uitleggen en verklaren, dat men in de H. Communie onder de gedaante van brood ontvangt het werkelijk Lichaam van Christus, God zelf, en onder de gedaante van wijn Diens H. Bloed.

Over de Biecht sprekend, scheen het eerst, alsof hij meende dat de zonden enkel aan God werden beleden en van een belijdenis aan den Imam (priester) leek hij afkeerig, maar toen ’t woord Pastoor genoemd werd, was hij weer op dreef en toonde zich ook omtrent de zondenbelijdenis aan den Pastoor voldoende op de hoogte. Bij het woord „Imam” scheen hij te veel aan een Mohamedaansch priester gedacht te hebben.

Bij het zien van zoo veel en zoo heldere kennis omtrent onzen H. Godsdienst en zoo’n vurig verlangen om Christen te worden, moesten we wel met den H. Petrus zeggen: Wat kan ons nog weerhouden dezen te doopen?

Aanstonds werd alles in gereedheid gebracht. De man werd nog wat opgewekt, daarna hebben wij samen gebeden. En dienzelfden avond werd hem tot zijn overgroote blijdschap het H. Doopsel toegediend en op zijn verlangen hem de naam Emmanuel geschonken. .

Hiermee was echter onze taak nog niet afgeloopen.

Den volgenden morgen zou hij ook de H. Communie mogen ontvangen.

Bij zooveel ijver, goeden wil en kennis mocht hem dit niet geweigerd worden.