waarheid. Hij meende voor zich, dat de Mohammedaan een volmaaktere kennis had van den God, dien hij zelf als machtig opperwezen erkende; en te eerder was Mj bereid zich gewonnen te geven, naarmate de Mohammedaan zich aan hem voordeed als de vertegenwoordiger van een onweerstaanbare, wereldbeheerschende macht. De Mohammedaan is volgens hem de bevoorrechte van de godheid, hij geniet aanzien en eer, is rijk aan goederen, een man van kennis ; hoe kan het anders, dan dat hij in hooge mate de gunsteling moet zijn van God?

Dat de Javaan zelf niet in eere is, op een laag peil van ontwikkeling staat en der armoede is prijs gegeven, het komt alles, omdat hij God niet diende in den Islam. De góden van zijn stam waren niet machtig genoeg om de zijnen groot te maken. De God van den Islam heeft macht. Hij heeft zijn volk eer en grootheid gegeven. Macht evenwel is bij den Inlander iets ongebreidelds. Machtsoefening werd bij hem nooit toegepast volgens wetten van recht. Hij kent de onderdrukking van stamhoofden, van heerschers. In God ziet hij dus ook eenzelfde ongebonden willekeurige macht, en dezelfde vrees, die hij voor zijn hoofdman, voor den overheerscher, in zijn hart omdraagt, draagt hij over op God. Men zou verwachten, dat de Inlander in deze beschouwing bidt tot God, om Hem goed voor zich te stemmen. Hij staat evenwel te ver van God, dan dat Deze zich iets aan hem zou laten gelegen liggen ; beter is het, dat de mensch berust, en alles van de hand van God aanneemt, althans bij God geene verbetering zoekt. Wel kent hij het gebed, zelfs is het voor den Mohammedaan vijfmaal daags voorgeschreven, m,aar dit is niet een uitstorting des harten, een akte van aanbidding, een smeekbede, het zijn holle woorden: een formulier, voor den Javaan zelf onverstaanbaar, dat geen andere waarde voor hem heeft dan een erkenning van Allah’s oppermacht. De groote troost van den Christen, dat hij tot zijn God kan spreken, als een kind tot zijn vader. Hem' alle nooden van zijn hart kan blootleggen, kent de Javaan niet.

Directe, ingrijpende hulp is van God niet te verwachten, wel kunnen deze Arabische onverstaanbare woorden eenige kracht hebben om booze geesten te bezweren, ons de hulp van God verzekeren kunnen zij niet. Ziedaar dus de Godskennis van den Javaan, die tot den Islam overging. De zeven eigenschappen, die de Mohammedaansche catechismus God toekent, als hebbende