XXIII.

Uit Moentilan.

Aantéekeningen uit mijn Dagboek

door W. Creutz Lechleitner.

Ik zou den lezers graag een doorloopend verhaal aanbieden, maar eerlijk gezegd : daartoe heb ik te weinig tijd. Om toch iets te geven schrijf ik hier een en'ander over, zóó als ’t in mijn dagboek staat, in dezelfde volgorde en met dezelfde woorden. Slechts ’n enkel zinnetje voeg ik er nu en dan bij ter opheldering, en de namen zal ik natuurlijk veranderen, waar de discretie dat wenschelijk maakt. Samenhang moet U dus tusschen de verschillende nootjes niet zoeken.

14 Aug. 1916. Om gezondheidsredenen ’n dag of veertien te Ambarawa geweest. Ambarawa ligt op den hoogen oever van een oud bergmeer, dat ’n dag loopens in omtrek meet. ’t Meer is nu leeggeloopen en de vlakte tusschen den schoonen heuvelkring is nog gedeeltelijk moeras. Aan den voet van de heuvels, op den bodem van het oude meer dus, ligt het groote fort Willem 1, in de vorige eeuw gebouwd ter verdediging tegen binnenlandschen vijand. Voor ’n anderen vijand heeft t geen waarde; want al zijn de muren meters dik, ’n enkel modern kanon zou ’t op eenmaal in puin schieten. Boven staat het kerkje; twee Zondagen per maand wordt daar de H. Mis gelezen. Het garnizoen van ’t fort is geheel christen. Het bestaat uit één bataljon, het 21ste, waarin alle christenen zijn bijeengebracht, natuurlijk volstrekt niet allen Katholiek. Den eersten Zondag dat ik te Ambarawa was, vond ik ’n dozijn soldaten in de kerk, meest Timoreezeru Ik maakte er na de Mis een praatje mee. Den volgenden Zondag kw'am het