enkele mahomedaan was! Wél katholieken, want ze zagen er hier één voor hun oogen.

Nu wilde men toch ook eens wat Japansch leeren! Een der jongens gaf zijn notitieboekje aan den gast, om er eenige uitdrukkingen in op te schrijven. Gaarne werd aan het verlangen voldaan. Natuurlijk alle bruine kopjes over het boekje heen! Overal kwamen vodjes papier te voorschijn om de wondere woordjes over te schrijven! Wat zouden ze thuis kunnen bluffen, als ze nu behalve Hollandsch ook al Japansch kenden!

„Sajonara” (vaarwel), „oheijo danasan” (dag mijnheer!), „ikakka dèsoe ka” (hoe gaat het u) roezemoeste het door elkaar. Al heel gauw kenden ze Japansch!

Tusschen de bedrijven door had onze Japannees zijn aard als koopman (hij 'kwam een nieuwe toko oprichten in Djokja) niet verloochend. „Alles is in mijn toko veel goedkooper,” verklaarde hij aan den Pastoor, „U kunt er alles krijgen; komt U maar eens kijken!”

: Zoo hadden Japannees en Javaan heel opgewekt en heel broederlijk anderhalfuur geconverseerd of liever gegesticuleerd, ’t Werd tijd om op te stappen!

Hartelijk drukten Japan en Java elkander de hand, alsof ze elkaar al lang gekend hadden.

„Sajonara danasan,” „vaarwel mijnheer!” klonk het in koor, vrucht van de Japansche les!

Heel voldaan trokken de Javaantjes huiswaarts. Ze hadden leen heel praktische catechismusles over de éénheid der katholieke Kerk gehad. In andere verre landen, waar heel anderö priesters werkten, werd toch hetzelfde geleerd als hier op Java.

„Wij zijn in ons geloof versterkt,” verklaarde de catechist en de Javaansche jongens waren het er heelemaal mee eens!

Sindsdien is de Japannees een zeer goede vriend van den Javaanschen catechist geworden; en nu wil hij Javaansch leeren, om beter over de martelaren van Japan te kunnen vertellen!!

FR. STRATER.

Djokja, 21 Sept. IQI9.