sen verjaagd. Zou P. Valignani zijn belofte kunnen gestand doen, de prinsen persoonlijk naar Japan terug te geleiden? De onderkoning van Indië besloot nu den missionaris als zijn vertegenvvoordigèr naar Hideyoshi af te vaardigen, in de hoop den alleenheerscher aldus gunstig te stemmen.

In Augustus 1588 bereikte P. Valignani met zijn vier beschermelingen na een zeereis van vijf maanden Macao. Hier nieuwe onrustbarende berichten van hevige vervolgingen in het verre eilandenrijk. Eerst na bij Hideyoshi door een invloedrijk vriend der Christenen audiëntie te hebben aangevraagd en verkregen, kon de overtocht naar Japan gewaagd worden. Zoo zagen prins Mancio en zijn medegezanten, toen zij den 27sten Juni 1590 te Nangasaki aan wal stapten, ruim acht jaar na hun vertrek, het vaderland weer.

Nieuwe teleurstelling: eerst na een vol jaar wachtens werden zij bij den keizer toegelaten. De plechtige audiëntie zou plaats hebben op den eersten Zondag in de vasten van het jaar 1591. Alle aanwezige Portugeezen vereenigden zich tot een stoet, zóó schitterend door rijkdom en verblindend door kleurenpracht, dat zelfs het weelderige Japansche hof onder den indruk kwam van Portugals grootheid. Luisterrijke oogenblikken voor de Kerk van Japan, toen Hideyoshi, de groote Shogoun, omstuwd door koningen, daïmos en andere grootwaardigheidsbekleeders, zich goedgunstig met P. Valignani en de prinsen onderhield, hun de kostbaarste geschenken liet aanbieden en uren lang luisterde naar de reisverhalen uit het fabelachtige Westen.

Maar tragisch het oogenblik, toen de keizer aan prins Mancio Ito, wiens waardige houding en edele manieren een diepen indruk op hem hadden gemaakt, voorstelde aan ’t hof te blijven en een der invloedrijkste rijksposten aan te nemen. Zeldzame gunst, die slechts met levensgevaar kon geweigerd worden I

Van den anderen kant stond aannemen gelijk met afval van het Christendom. Een oogenblik dacht Mancio na. Zag hij in den geest de zes priesters, vóór eenige maanden te Firando uit godsdiensthaat vergiftigd? Herinnerde hij zich de pracht der Europeesche vorstenhoven, de eerbiedwaardige figuur van Gregorius Xlll? Dacht hij aan de verwoesting te Vosugui, waar kort te voren de heidensche koning twee kerken en ’t noviciaat in brand had laten steken? Of hoorde hij de stem van den godde-