hun midden, hief de handen op, ais wilde hij gaan dansen en noodigde hen uit, de waarheden, welke hij hun voorzong, zingend te herhalen. Zoo ging hij van plaats tot plaats, om het heilig geloof te verkondigen. Na eenigen I;ijd riep hij heel den negerstam in één groot kamp te samen, verdeelde hem in meerdere kringen, en voor elk der groepen wees hij een zijner catechisten aan, die zingend en dansend de geheimen van ons H. Geloof verklaren moest.

Want om nóg verder de grenzen van het Gods Rijk te kunnen uitzetten, had hij naar zijn inzichten en als ’t ware naar zijn gelijkenis, een groot aantal catechisten en zelfs jeugdige kinderen gevormd, die de kern moesten vormen voor nieuwe missieposten en wier pogingen tot bekeering hunner stamgenooten door God op zoo wonderbare wijze gezegend werden.

Geen penning nam hij ooit van hen aan, wat deze eenvoudige menschen zeer verwonderde, daar zij in de andere Portugeezen de schandelijkste geldzucht ontwaarden. Vandaar, dat zij, als gingen zij een wonder aanschouwen, te hoop liepen, om hem te zien. „Broeders van mijn ziel!” zoo sprak hi] dan tot hen, „Gij ziet de ontberingen die ik doorsta: ik slaap op den blooten grond, verduur naaktheid, honger en dorst; ik ben hierheen gekomen uit een huis, waar niets mij ontbrak, met geen ander doel, dan om U den weg te toonen naar den hemel: waarom zoudt gij dus niet naar mij luisteren?” Met deze en andere zaken wist hij hen tot zich te trekken. Gebeurde het, dat zij niet naar het catechismusonderricht wilden komen, dan begon hij weer vreemde dansen uit te voeren. Bij zoo’n nieuwigheid kwamen die groote kinderen toegestroomd, en als hij ze dan eens had laten lachen, begon hij weer zijn onderricht, en bezong voor hen de christelijke geloofswaarheden; hij zong hun over Jezus en diens H. Moeder Maria, over de Engelen en de Heiligen, over deugd en ondeugd, hémel, hel en vagevuur. En langzaam, langzaam vervormde hij die wilden op zoo {wonderbare wijze, dat sommigen, door ’t Doopsel kinderen Gods geworden, later opnieuw door Pater Tavarès of een anderen missionaris bezocht, in een biecht van vijf tot zes maanden zelfs geen fetof Voor de absolutie boden. Hoe heerlijk zag de missionaris zijn moeizaam apostolaat beloond!

Deze onuitputtelijke naastenliefde van den man Gods, scheen zich zelfs nog te overtreffen, zoodra het ging om de ziek van een stervende: „Mijn kinderen”, zeide en herhaalde hij telkens weer