bij iedere samenkomst, „voor een stervende, wie het ook zijn moge, roep mij bij dag en bij nacht, op ieder uur: of het stortregent of snikheet is; onverschillig waarheen: ik zal met groote vreugde komen, jls ’t noodig is blootsvoets, desnoods zelfs op mijn knieën”: en zijn Christenen wisten het, die beloften waren geen ijdele klanken. De liefde voor de zielen kon den vurigen apostel aldus verlokken tot tochten van twee, drie dagen ver, door woestijnen en moerassen, door bosschen onveilig om de wilde dieren, die er huisden. En roerend is het te lezen, hoe de nederige man zichzelf ervan beschuldigt, dat hij, zóó in de nabijheid van leeuwen of olifanten, nijlpaarden en krokodillen, een onvrijwillige huivering soms niet kon onderdrukken . . . . maar nooit had men hem zien wijken!

Pijnlijke beproevingen nog had hij te doorstaan van eenige Portugeezen, die jacht maakten op negers, om ze als slaven te verkoopen; en van eenige bandieten, die, om de gerechte straf voor hun misdaden te ontgaan, zich verscholen hadden in ontoegankelijke holen, van waaruit zij door heel den omtrek plundertochten ondernamen. Het meest nog had hij te lijden van eenige afvallige priesters van Loanda, die, zonder zich aan eenig gevaar bloot te stellen, er op uit waren zich door het werk van Pater Tavarès en andere missionarissen te verrijken. Eens zelfs had één hunner de brutaliteit bij een plechtige gelegenheid, dat Pater Tavarès zes duizend zwarten zou gaan doopen, den man Gods publiek het recht te komen betwisten deze arme ongeloovigen te doopen en te trouwen: als pastoor van de naastbijzijnde kerk kwam dat recht enkel hem toe, zeide hij.

Van de oevers der Bengo drong Pater Tavarès langzaam en onder allerlei vermoeienissen en zwarigheden door tot de stammen, die langs de Lifoene, de Dande, de Koeanza en aan het meer Qui9o woonden. Alleen reeds aan de oevers van de Lifoene won hij vijf duizend zielen voor Jezus Christus, „ten koste”, zoo zegt een levensbeschrijver, „van bloedig zweet”. Maar verre van zich zelf ook maar het geringste deel van al dat succes toe te rekenen, gaf hij alle eer aan God, die zich van hem had willen bedienen in zoo grootsch werk. „Ziehier”, schrijft hij met nederige dankbaarheid naar Europa, „de vrucht der gebeden, die de Sociëteit over heel de wereld zoo ijverig God opdraagt, om het werk der missionarissen te doen slagen.