EEN BEGRAFENIS OP ZEE.

DOOR J. ENGBERS.

Goddank, dat wij eindelijk over zijn\” sprak ik tot mijn doorluchtigen reisgenoot, Mgr. E. S. Luypen, Apostolisch Vicaris van Batavia, met wien ik het voorrecht had de reis te maken van Indië naar Holland, toen wij met het prachtschip, de „Insulinde”, Rotterdam binnen stoomden en hartelijk verwelkomd werden door onze medebroeders. Den 7den April uit Tandjong Priok (Batavia) ’s middags om 12 uur vertrokken, kwamen wij den Oden Mei, ook ’s middags om 12 uur, te Rotterdam, zoodat wij juist 32 dagen op zee hadden doorgebracht. Het wil wat zeggen, 32 dagen lang bijna niets anders gezien te hebben dan lucht en water! Wel hebben wij gelegenheid gehad in Padang, Ceylon en Port-Said eventjes aan wal te gaan, daar de boot steenkolen, drinkwater en andere levensbehoeften moest innemen, doch dat duurde telkens maar een dag. Gij kunt U dus licht voorstellen, hoe groot mijn vreugde was, eindelijk na zulk een reis het vaderland weer te zien, vooral als ik U vertel, dat ik in 1889 mij inscheepte voor Indië toevallig deed ik toen ook den overtocht met Mgr. Luypen, toenmaals nog gewoon missionaris ■— en ik al die 30 jaren onafgebroken in de missie werkzaam ben geweest.

Toch hadden wij alle reden om over onze reis tevreden te zijn. Een goede kennis, dien ik enkele dagen na aankomst in den Haag ontmoette, verhaalde mij, hoe hij kort te voren, bij gebrek aan plaats op een passagiersboot, dezelfde reis met een vrachtboot had moeten afleggen, in de golf van Biscaje anderhalven dag lang zwaren storm had gehad en eerst na 46 dagen in Rotterdam was .aangekomen.