zichtbaar, dat was nu heelemaal niet volgens de tata krama, de beleefdheid.

Na ons dessa-jongentje volgen zijn buurlui van het Collége; de dessa toch waar Oemar woont, wordt slechts van het Collége gescheiden door den Kali Lamat, die nu in den Westmoesson zóó sterk gezwollen is, dat hij er zonder levensgevaar niet kan overkomen. ’t Beste is, dat U in den geest eens een kijkje in Moentilan komt nemen en om U duidelijk voor te stellen wat U dan zoudt zien, kunnen f'oto no. 2 en 3 (blz. 140 en 143) veel helpen. Verbeeld U dan maar, dat we, op den vooravond van Kerstmis b. V., eens de speelzalen, waarnaast de kleedzalen, langs loopen en terstond zal U opvallen, dat meerdere jongens bezig zijn hun „ikef’ (hopfdoek) op te zetten, zooals de plaat op blz. 140 te zien geeft. Om echter te wachten tot die manoeuvre is afgeloopen zou wellicht te veel van uw geduld gevorderd worden. Een half uur voor dat werkje is niet te lang, vooral wanneer, zooals morgen met Kerstmis, alles volgens sierlijke lijn en plooi moet zitten. De iket toch boort er bij en als men reeds als kweekeling les gevend niet licht zonder hoofddoek in de klas zal verschijnen, dan is zij zeker niet overbodig, als men morgen wil verschijnen aan het hof van den Koning der koningen, in de nachtmis. Nu nog de bebed geplooid en hoe zal dan uitkomen het kunstige batikwerk,-waaraan moeder dikwijls weken'heeft besteed, om haar kind een verrassing te bereiden! Als ik dan onze jongens op de groote kerkelijke feestdagen langs de galerijen zie loopen, terwijl ze hun waarlijk fijn bewerkt kleed zoo zwierig als een Romein zijn toga, in de hand houden, denk ik soms aan een andere Moeder, die ook voor haar Kind een kleed weefde uit één stuk. Dat ook de Javanen zelf dergelijke vergelijkingen maken, blijkt wel uit het opstel, waarvan ik hier een deel overschrijf: „Het was nog koud. Daarbuiten was alles nog stil. Alleen het krieken van de krekels en veenmollen, en het gesis der slangen onderbrak zoo nu en dan de stilte van den helderen maannacht. Daar was geen leven in de boomen en ze stonden stil en wierpen spookachtige schaduwen onder zich. Niettegenstaande dat, verlangden wij toch naar buiten te gaan. Niet het heldere maanlicht lokte ons naar buiten, evenmin de benauwde slaapzaal. Er was een andere reden. Reeds vroeg in den morgen waren we wakker geworden. Slapen konden we niet meer, want de gedachte aan het groote feest kwam ons