tiental gewapenden. Een hadji, in een wit kleed gehuld, met een tulband op het hoofd, schreed vooruit: zijn taak was een laatste poging te beproeven, om den Christen aan zijn zorg toevertrouwd, tot de leer van Mahomed over te halen. Geen der martelaren echter gaf acht op hun woorden: in hun hart waren zij met God bezig.

Allen waren dermate uitgemergeld, dat de Soza, wiens gevangenis zij voorbijtrokken, velen onder hen niet kon herkennen; doch een heilige vreugde stond op hun bleek gelaat te lezen: den hemel zagen zij voor hunne oogen geopend; nog enkele stonden en het lijden was in eeuwige blijdschap veranderd. Toen allen op het strand waren aangekomen, trad een heraut vooruit, om nog eens met luider stemme, ten aanhoore der samengepakte menigte, het vonnis te verkondigen. En wat was de zin dier woorden? Dat zij niet in hunne hoedanigheid van Portugees werden ter dood gebracht, doch als volgeling van Jezus Christus. Alwie, zoo klonk het, van deze Portugeezen tot Mahomed wil' overgaan, wordt met rijkdom en eer overladen; die halsstarrig blijft, zal een wreeden dood sterven.

Deze woorden, in het Maleisch uitgesproken, worden door Pater Dionysius vertolkt en aanstonds werpt de geheele Christenschaar zich op de knieën, door teekenen aan hunne beulen beduidende, dat zij den dood verkiezen.

Treffend schouwspel, dat Atjeh’s strand daar te zien gaf! Aan den éénen kant een zestigtal mannen, onder wie vele zich onderscheiden hadden in den strijd voor hun vaderland, weerloos neergezeten op het strand, omdat God zulks wilde. Een enkel woord, en zij zijn van hun lijden verlost, zij zijïi rijk en met eerbewijzen overladen. Doch zij beminnen hunnen God meer dan hun leven; aan hun heilig geloof zijn zij gehecht, meer dan aan aardsche goederen; hun eenig verlangen is, hun liefde en trouw met hun bloed te bezegelen. Aan den anderen kant een drom van bloeddorstige beulen, met het moordstaal, gewapend, wier hart dorst naar Christenbloed; als tijgers uit het naburige woud, branden zij van begeerte zich te werpen op de Christenhonden. En daarboven maar het menschelijk oog aanschouwt ze niet een koor van engelen, de kronen gereed houdende waarmede de overwinnaars weldra zullen getooid worden.

De slachting gaat beginnen, als eensklaps Dionysius door de menigte heen dringt en den hoofdman nadert, als gunst verzoe-