gerechtelijk onderzoek, waarbij nog zeven andere getuigen tegenwoordig waren. Onder eede verklaarden dezen alles, wat zij. aangaande de martelaren van het Atjehsche strand wisten.

Niet tevreden met zijn mondeling getuigenis, zond de Gezant bovendien een schriftelijk verhaal van het gebeurde naar Rome, aan den algemeenen Overste der Karmelieten, Pater Paulus Simon, waarin hij zijn spijt uitdrukte, niet tot het martelaarschap geroepen te zijn geweest, nu echter tot glorie van God en van de Karmelietenorde en tot eigen troost den Pater smeekte, de van zijn vroegeren biechtvader zooveel mogelijk te bevorderen en te bespoedigen.

Het proces aangaande het martelaarschap werd intusschen voortgezet. Hetgeen dienaangaande te Goa was geschied, werd in de jaren 1664 en'l67B te Rome aan een nauwkeurig juridisch onderzoek onderworpen. Op Atjeh werden twee getuigen, die zich daar nog in 1682 bevonden, in verhoor genomen, het jaar daarop geschiedde hetzelfde op Malakka. Inmiddels was te Rome reeds den 12den Juni 1675 het proces der zaligspreking wettelijk ingeleid. Doch den 2den October 1701 werd de voortgang onverwachts gestuit door nieuwe moeilijkheden. Gebrek aan de noodige fondsen, zegt de levensbeschrijver, was de voornaamste oorzaak.

Meer dan twee eeuwen zouden voorbijgaan, vooraleer eerst te Goa, daarna te Rome, de zaak weer zou worden ter hand genomen.

Eindelijk, den Oden Mei 1898 vaardigde Paus Leo XIII een dekreet uit, waarbij de laatste onderzoekingen werden gelast. Het jaar daarop verscheen een nieuw dekreet, waarin gemeld werd, dat tot de zaligverklaring kon worden overgegaan.

Onder de gebruikelijke, grootsche plechtigheden, onder toevloed van 30 000 geloovigen, had deze daarop den lOden juni 1900 in de Sint-Pieter plaats.

De aanhef van het dekreet der zaligverklaring luidt, uit het Latijn vertaald, aldus: „Uitgestrekt en vruchtbaar is het veld, dat de katholieke Kerk heeft gevonden in Oost-Indië, waar hare ijvervolle werklieden, uitstekend door deugd en roem, zouden arbeiden. Doch de akker bleek van dien aard, dat het zaad deS Evangelies, niet zou worden opgenomen, noch ontkiemen, voordat de grond besproeid werd door het bloed van martelaren, .^an-