Vei schrikkelijk ook, wat een Moeder-Overste verhaalt; „Meet dan 5 000 Christenen zijn naar de aangrenzende provinder vertrokken; de vrouwen met babies, de grijsaards, de kinderen zijn moeten achterblijven en zijn bij ons een toevlucht komen zoeken en herhalen ons onophoudelijk deze hartverscheurende woorden: heb honger! Buiten is er geen spiertje gras meer, er is niet één blad meer aan de boomen, dat ze zouden kunnen doen wecken en vermengen met gezifte aarde! Wij hebben geen plaats meer in ons groot huis, dat reeds bijna 2000 uitgehongerden telt. ... En de koude nadert! Hoe zullen wij die allen kleeden, die reeds nu om dekens vragen, wijl de meesten op dit oogenblik niet meer hebben dan een hemd en een broek. . . . Men ziet heidensche gezinnen bij het laatste stuk, dat hun te eten overblijft, vergif voegen, om te zamen te sterven; anderen hangen zich op uit wanhoop, en zooveel andere, waarlijk pijnlijke tooneelen worden afgespeeld. Bovendien hebben wij de cholera. Van een gezin van zeven personen, dat tot ons komen moest, zijn er zes onderweg gestorven; eén meisje alleen kon tot ons worden gebracht. Arm China!“i

Arm China! Ja, en arme missionarissen, die aan zooveel ellende het hoofd moeten bieden.

Niettegenstaande deze rampen, maakt het Katholiek geloof in China groote vorderingen.

Zoo groeide in het laatste jaar (1919-1920) in de missie van Zuid-Oost-3 chely, een der geteisterde gebieden, het aantal geloovigen aan met 1553.

In 1919 waren daar 100 837 Katholieken; voor 1920 worden er 102390 opgegeven.

De zielzorg is opgedragen aan 46 Europeesche Priesters der Sociëteit van Jezus en 34 inlandsche Priesters, waarvan er 9 tot de Sociëteit behooren.

Het Spaansche missie-tijdschrift „El Siglo de las Misiones“, SC letst 111 een paar artikelen, hetgeen door Frankrijk in den loop der eeuwen voor de heiden-missie werd gedaan en wat nog in onzen tijd Frankrijk doet voor de uitbreiding van het geloof. O. a. wordt et werk besproken van drie groote missie-genootschappen, welke

(‘) Les Missions Cathoiiques, t. a. p. blz. 544.