UIT DE JAVA-MISSIE.

DOOR J. SCHOTS S. J.

Daar is een waarheid, die, geloof ik, zelfs in een spreekwoord is vastgelegd: „ledere pastoor preekt voor zijn parochie".

Nu heb ik, weliswaar, officieel geen recht op den eerbiedwaardigen titel van pastoor; hoogstens zou ik mij den lezers kunnen voorstellen als kapelaan, juister nog als schoolmeester bij de gratie Gods. Maar nu eenmaal bij ons in Indië iedere priester den titel van pastoor mag dragen, geef ik mij zelven ook meteen maar het recht te preeken voor mijn parochie.

Den ontrouwen rentmeester uit het Evangelie-verhaal kan ik het nazeggen: „Spitten kan ik niet” trouwens ze werken hier altijd met de patjol maar te bedelen schaam ik mij niet.

Heeft u wel eens gehoord van een missionaris, die zich schaamde te bedelen? Zoo ja, schande over hem!

Wat is dat voor een interessante parochie daar ginds? Als de menschen rijk waren, zou ik ze niet aan u voorstellen. Arm, natuurlijk arm.

Hun huisjes nu ja, u heeft al zooveel beschrijvingen van een Javaansch desahuis gelezen; als u op de missie-tentoonstelling is geweest, hebt u er zelfs kunnen zien. Genoeg als ik u zeg, dat zoo’n heele huis in anderhalven dag van het eene naar het andere dorp kan verplaatst worden, zonder Amerikaansche werktuigen. Bamboe, en nog eens bamboe, van af de dakbedekking tot de balé-balé of ambèn, waarop ze zitten, eten en slapen.