vaak een gapende afgrond. Onze Hollanders zouden dat dra ondervinden: Mataram begon zelfs een vijandige houding aan te nemen. Bevreesd voor den invloed van deze nieuwe Westerlingen?

Gelukkig voor de oude Compagnie zat toen niet de eerste de beste te Batavia op het hooge gestoelte. Niemand minder toch dan de fameuze Jan Pieterszoon Coen, de man van het „Ende despereert niet“, die, al was hij „sollende met de vijandschap van alle de wereldt op den hals, de vijanden meer dan duizend sterk tegen één“, onversaagd vasthield aan het: „God is met ons, daar kan in Indië wat groots verricht worden."

Dra deed zich voor Coen een welkome gelegenheid voor. Terwijl op Jacatra’s puinhoopen de nieuwe stad Batavia verrees*, woedde in Midden-Java een oorlog tegen Mataram’s vorst, en dat nog wel door ’t verzet zijner eigen regenten. In het nauw gebracht stak de eens zoo hooghartige potentaat ons in 1622 smeekend de hand toe om vrede.

Weer ging toen van uit Batavia een gezantschap naar Mataram’s hoofdstad, toen Karta, thans Djokjakarta genoemd. De Penembahan zoo klonk destijds de vorstelijke titel van Mataram's heerscher overhandigde bij die gelegenheid zelfs zijn eigen kris, om die den gouverneur-generaal aan te bieden. Voor wie met Oostersche adat bekend is, zeker een feit van beteekenis. Tevreden konden derhalve onze Hollanders met de geschonken kris naar Batavia terugkeeren.

Maar lang duurde die vriendschap niet. In de politieke wereld is standvastigheid allerminst een inheemsch gewas. Onze Penembahan kende de kunst van „draaien naar gelang de wind waaide". En deze had, naar hij dacht, voor hem een gunstigen keer genomen, want Coen, de gevreesde, was naar Holland vertrokken. Een uitmuntende gelegenheid om zijn slag te slaan, zoo niet direct tegen de Compagnie, dan toch om zich beter tegen haar te wapenen. Hij keerde zijn blik naar het Oosten, greep naar de wapens en had spoedig ’t eiland Madoera veroverd. Ook T weerbarstig Soerabaja bracht hij tot onderwerping. Na deze voor

* Zij hier even de gelegenheid waargenomen, om een verbetering aan te brengen op hetgeen in de „Berichten van den St.-Ciaverbond,“ 1919, biz. 19, naar aanleiding van 'Batavia’s 393-jarig [bestaan staat gedrukt over Both s aankomst in Indië; deze viel op 19 December 1610, terwijl hij tot Qouverneur-Qeneraal was benoemd op 29 November 1609.;