En zonder iets te laten blijken, vervolgt de pastoor; „da’s waar ook, dat is voor haar de kortste weg. „Zeker, zeker, hoe kom ik aan die vraag!“

EEN EERSTE VERRASSING.

... Eindelijk zaten ze dan in een netten wagon tweede klasse en zouden langs Batavia naar Noordwijk Weltevreden reizen, de zes nieuw-aangekomen missiezusters. Wat waren ze blij, dat nu eindelijk het doel der ijselijk lange zeereis ging bereikt worden. De jeugdige Soeur J moest het eens uitjubelen: „hé Goddank, we zitten weer! En we hebben gelukkig de ruimte! Als die Chinees daar niet zat, waren we lekkertjes weer eens alleen, na al dat geroezemoes!"

Uit den hoek van de coupé klinkt Eet in beschaafd Nederlandsch: „Die Chinees gaat aanstonds weg."

Te Batavia groette hij beleefd: „goede reis!", maar Soeur J... was nog niet bekomen van den schrik: zij boog maar even het hoofd.

FLINKE VROUW.

’t Is bij twaalven ’snachts; de telefoon belt. De vraag klinkt of de pastoor naar ’t hospitaal kan komen. Natuurlijk aanstonds!

Ik kom in de operatiezaal en zie een jeugdige vrouw liggen, die ik vroeger had gekend als braaf meisje te Semarang. Zij leed aan tuberculose in de keel; daar ze dreigde te stikken, had men haar de keel geopend: dat was verlenging des levens voor ettelijke dagen. Zoodra ze mij ziet, zegt ze: „eerst biechten". De dokters en assistenten gaan opzij; haar man ondersteunt het kussen waarop het hoofd rust, terwijl ze op de snijtafel ligt. Voor hem had zij geen geheim; ’t was dus niet noodig door teekens de vragen des biechtvaders te beantwoorden. Zij legt twee vingers op de opening der keel, en begint te biechten en bidt de akte van berouw en een kleine poenitentie. Nu komen de dokters weer en verbinden alles behoorlijk. Met respekt beschouw ik de zieke. Eindelijk ’t is klaar; ze willen haar wegdragen naar de kamer en voorzichtig te bed leggen.

O, dat is niet noodig, ik zd best gaan; meteen wipt zij van de operatietafel en wandelt heen.

Nog vijf of zes dagen leefde de flinke vrouw, en ging dan den hemel binnen, wel even recht en flink!