eindelijk voldaan worden aan zijn langgekoesterden wensch: de wereld rond te reizen en met eigen oogen te aanschouwen, waarover hij anderen zoo menigwerf heeft hooren verhalen.

In 1721 is Gaspar in de eeuwige stad. Diepen indruk maakten op den katholieken jongeling Rome’s talrijke kerken en monumenten, maar tevreden was de jonge reiziger niet. „Anderen zijn voldaan, als zij Rome bezocht hebben”, schreef hij aan een vriend, „maar ’t lijkt mij, alsof ik nog niets van de wereld gezien heb, als ik niet de razende woede der zee zelf ondervonden en de verst afgelegen landen van den aardbol afgereisd heb.” Zijn gezondheid was hiertegen niet bestand, nog te Rome werd hij zwaar ziek.

Toen eindelijk na een gevaarlijke crisis beterschap intrad, was zijn eerste gedachte terug te keeren naar Duitschland, naar zijn goede moeder. Doch de begeerte om te reizen was in die oogenblikken sterker dan de kinderliefde, en na een jaar verblijf te Rome, ging Gaspar scheep naar Spanje. Na Madrid kwam Lissabon aan de beurt en ten slotte Parijs. Toen kreeg toch eindelijk het verlangen naar zijn geboorteplaats de bovenhand, en na vijf jaren van rusteloos zwerven, keerde de „verloren zoon”, zooals hij zich zelf noemde, naar het ouderlijk huis terug.

Welk een vreugde voor zijn moeder, die reeds zoolang gewacht had op haar kind! En niet alleen het weerzien maakte haar zoo blij; bovenal was het de innige, bovenaardsche vreugde, die slechts een katholieke moeder smaken kan, in het vooruitzicht, dat haar zoon zich op het priesterschap gaat voorbereiden. Er \ olgde echter een teleurstelling: in al die jaren was Gaspar nog niet tot een definitief besluit kunnen komen. Nogmaals wordt Pater Vrechen, die inmiddels kapelaan was geworden te Ravenstein, om raad gevraagd, doch zonder blijvend succes. Niet wetend wat te doen reist Gaspar naar Keulen. Het nieuwe der omgeving bezorgt hem eenige afleiding, tot hij opeens een sterken drang voelt, om naar Indië te gaan. Lang bedenkt hij zich niet, zonder zelfs afscheid te nemen van zijn familie, begeeft hij zich naar Amsterdam en biedt zich aan bij de Oost Indische Gompagnie. Gaarne nam men hem aan als officier, voor een soldij van 20 gulden per maand. Eerst toen Gaspar Kratz voor 6 jaar geteekend had, deelde hij alles aan zijn moeder mede.