heidensche vrouwen bij zijne cel. De jongen was blij en opgeruimd ; die blijheid was een raadsel voor de beide vrouwen.

„Moeder,” zei de gevangene, „gij moogt niet bedroefd zijn. Oom is nu al in den hemel en voor altijd gelukkig. Morgen ben ik er ook, en ook gelukkig; neen, ik ben het reeds nu; ik kan u niet zeggen, hoe gelukkig ik ben.”

„Gelukkig?” vroeg de moeder, „gelukkig achter tralies?” En op eens: „Kind,” zei ze, „leer ons dat geluk, maak ons ook gelukkig !”

Toen begon de jongeling haar uit te leggen, wat hij zelf pas geleerd had. Zij moesten hem beloven, na zijn dood bij de christenen te gaan wonen en zich te laten onderrichten: in den hemel zou hij voor haar bidden.

De beide vrouwen namen overstelpt van aandoening afscheid. De Pater, die bij het gesprek was tegenwoordig geweest, dankte schreiend God, dat hij dien jeugdigen heiden zóó had verlicht. De gevangene werd nu gedoopt, en daar het den volgenden dag het feest van Sint Laurentius was, ontving hij den naam van dien roemrijken martelaar. Den ganschen nacht bleef hij bidden, het christen gebed, dat hij geleerd had, zingend op een heidensch wijsje. Telkens kuste en streelde hij zijn scapulier en zijn kruisbeeld, en toen de dag, zijn laatste, was aangebroken, ontving hij de H. Communie. Het was de eerste en de laatste. Kort daarna werd hij afgehaald en stralend van blijdschap als tot een feest ging Laurentius ter terechtstelling. Hij stierf met den zoeten naam op de lippen.

Nog nooit had de menigte een veroordeelde zoo zien sterven. Een diepe ontroering had allen aangegrepen en toen het lijk, in witte doeken gewikkeld, naar het katholieke kerkhof werd gedragen, volgde in eerbiedige stilte een breede schaar van heidenen.

Gelijk de beide Pandarams, zoo stierf den volgenden dag de Maravèr. Daar hij in hoog aanzien was bij zijne kaste en men gewelddadige bevrijding vreesde, had men, om hem ter strafplaats te leiden, een sterke politiemacht bijeen geroepen. Zijn vijanden gaven sidderend toe, dat op één teeken van dien man de gansche kaste zou opstaan. Zij wisten niet, dat de grijsaard christen was geworden, en als christen, neen als heilige, sterven zou. Hij had reeds naar Sivakasi geschreven, dat geen zijner vrienden moest