schijnt, namen sommige passagiers hun eigen mondbehoeften mee, maar de lange duur van de reis maakte het niet mogelijk, om zich van alles genoegzaam te voorzien. Daarom werden de passagiers op kosten van het Gouvernement gevoed, en namen velen maar eenige brooden en een doos met confituren mee, om in de eerstvolgende dagen wat afwisseling in den scheepskost te brengen. Eens in de maand was er een uitdeeling van levensmiddelen, die bestonden in gezouten vleesch, gedroogde visch, rijst, uien, zout, olie en azijn. lederen dag was er bovendien een uitdeeling van wijn en drinkwater. Een ieder moest zijn voedsel echter zelf toebereiden, en zoo kwam het, dat er op het dek iederen dag wel 80 a 100 potjes te gelijk op het vuur stonden. Dat vele magen dat voedsel op den duur niet verdragen konden, laat zich begrijpen, en Pyrard verzekert dan ook, dat daardoor alleen reeds vele sterfgevallen aan boord voorkwamen, ook al kwam er geen scheurbuik of eenige andere ziekte bij.

Een ander ongerief was, dat velen geen vaatwerk bezaten, om het water, den wijn en andere mondbehoeften te bergen, zoodat zij ze dikwijls maar verkochten, en dan later natuurlijk gebrek leden. Ook moesten zij hun eigendom zorgvuldig bewaren, want daar }an Rap en zijn maat onder de passagiers gewoonlijk sterk vertegenwoordigd waren, werd het onderscheid tusschen het mijn en het dijn dikwijls uit het oog verloren. Meermalen gaf dat ook aanleiding tot formeele kloppartijen, die wel wat afwisseling brachten in het eentonige leven aan boord, maar nu juist niet bevorderlijk waren voor de goede verstandhouding onder de passagiers en voor hun gezellig samenleven.

Al voortzeilende naderde het schip dan het eiland Madera, maar daar dreigden weer andere gevaren. De zee werd daar meermalen onveilig gemaakt door Engelsche, Fransche, Hollandsche of Moorsche zeeschuimers, die de schepen enterden, de koopwaren roofden, en vele passagiers gevangen namen, of zelfs ter dood brachten.

Onder dezen bevonden zich ook vele missionarissen, die naar Engeland of Marokko werden gevoerd, om daar geruimen tijd in vunzige of smoorheete kotten door te brengen, totdat zij tegen betaling van een losgeld, dat meermalen zeer hoog was, in vrijheid werden gesteld. Uit 1733 wordt gemeld, dat een Portu-