en stond dan op met gevouwen handen om naar de Communiebank te gaan. Maar ze kon niet vooruit, ’t was of twee zware rijstblokken aan haar voeten sleepten. Ze moet. Vlug wat, want de priester is al bijna klaar. Ze haast zich; de priester kijkt even of er nog iemand is ... . niemand .... hij gaat weg. Monica roept, dat ’t haar zevende Vrijdag is, en schrikt wakker uit den onrustigen droom. Haar voorhoofd is nat, ze heeft ’t zoo warm en haar beenen, o, wat gloeien die beenen.

Buiten hoort ze wakers op ’n bamboe-koker slaan, om de dieven op ’n afstand te houden. Verder is alles stil, blijft stil. Na lang, lang wachten hoort ze eindelijk een haan kraaien en dan nog een; de morgen breekt aan. Een paar hutjes verder wordt een deur opengeschoven, ze hoort spreken. Wat later klinken kinderstemmen en door een opening in het dak ziet ze, dat het buiten licht wordt. Ze wil ook opstaan, maar o, haar beenen en het wordt zoo licht in haar hoofd. Ze gaat weer liggen en sluit de oogen van duizeligheid.

Een poos later hoort ze duidelijk vrouwenstemmen: ze hoort moeder Jacoba, Joanna, Germana. Even komen ze kijken voor dat ze rijst gaan snijden op de sawah’s van de pastorie. Monica zou zoo graag meegaan, dan zou het immers morgen, den eersten Vrijdag ook wel lukken! Maar al de vrouwen zeggen haar: „Monica, je hebt zieke beenen, je moet hier blijven”. Dat voelde Monica ook wel. „En morgen dan”, vroeg ze aan de buurvrouwen en haar oogen smeekten, „zou ik morgen meê kunnen gaan?” „Neen, Monica, morgen kun je ook niet, je bent veel te ziek”. En ’t goede, ouwe menschje kreeg tranen in de oogen. Arme Monica: eerst waren drie streepjes verloren gegaan, toen vier en nu misschien zes!

Moeder Jacoba wist er raad op: we zullen het aan den pastoor zeggen, misschien vindt die er wat op. Daar had Monica niet aan gedacht; „ja, doe dat”, zei ze, „de pastoor zal er wel wat op vinden”. Haar hoop herleefde!

Toen de vrouwen weggingen zeiden ze: „van avond komen we het je zeggen en dan brengen we ook wat voor je mee, wat zoete pisang en dan word-je weer beter”. Monica berustte in alles, de goeie pastoor zou dat wel voor haar in orde brengen, ja zoo was ’t goed en desnoods zou ze wel weer opnieuw beginnen.