zelfs niet in bedenking genomen, maar nu alle hoop op steun der Regeering vervlogen was, besloot hij bij de Parijzenaars te gaan aankloppen. Van den vroegen morgen tot den laten avond liep hij toen het vuur uit zijn sloffen, om de aandeelen van 500 francs te plaatsen, die de vennootschap aan den man wilde brengen, of om althans een aalmoes voor de Missie te ontvangen; maar bij vele Parijzenaars klopte hij aan een doovemansdeur. Zij die hun schijven bij honderden lieten rollen, om wereldsche genoegens te kunnen smaken, hielden de hand op hun zak, als er financiëele steun voor de Missie werd gevraagd; en daar zij bovendien van oordeel waren, dat één vogel in de hand beter IS dan tien in de lucht, lieten zij zich ook niet overreden door het onzekere vooruitzicht, dat zij met de aandeelen der vennootschap nog winst zouden kunnen behalen. En ofschoon er ook betergezinden waren, was de steun, door hen geschonken, lang niet voldoende, om de toekomst van het „Werk van Oceanie” te verzekeren.

Marceau schudde dus spoedig het Parijsche stof van zijn om te zien, of hij te Lyon meer succes zou hebben. Daar kwam hij in aanraking met den bekenden Marist Pater Eymard, die voor hem een trouwe vriend en raadsman werd. Aanvankelijk zag hij zich ook daar echter teleurgesteld, maar bij langer verblijf hoopte hij toch te zullen slagen. En om den Hemel, zooals hij het uitdrukte, door een „staatsgreep” gunstig voor zich te stemmen, nam hij zijn toevlucht tot een geheel buitengewonen maatregel. Op zekeren dag trok hij omstreeks 8 uur in den morgen, met hoed en laarzen in de ééne en zijn rozenhoedje in de andere hand, blootsvoets naar het beroemde heiligdom van Nótre Dame de Fourvière. Natuurlijk liep hij daarmee in den kijker, maar zooals altijd in dergelijke gevallen, waren de meeningen er over verdeeld: de vrome zielen be-’ wonderden hem, maar de onverschilligen ten opzichte van den godsdienst lachten hem uit. Evenwel had die handeling ook niet de goedkeuring van Pater Eymard kunnen verwerven, daar hij er een bewijs van onberaden ijver in meende zien. Hij berispte Marceau daar dus over, en deze zag toen in, dat hij verkeerd gehandeld had, en dat godsdienstijver, zooals hij het later zeer menschkundig heeft uitgedrukt, een gevaarlijke deugd is. Hij