die het eiland over zee herwaarts zou hebben gevoerd: aan welke sage het zijn naam dankt, die „drijvend eiland” beteekent.

Op enkele der steile kustrotsen worden nestjes van gierzwaluwen of salanganen') gevonden, de bekende eetbare vogelnestjes, die uit ’t dikke, gomachtige, veel eiwit bevattende speeksel dier vogels gevormd zijn.

Een andere merkwaardigheid is de heilige bloem Widjaja koesoema die op Java alleen op twee moeielijk bereikbare rotseilandjes voor de Zuidoostkust van Noesa-Kambangan bloeit. Bij de kroning van een Javaansch vorst in vroeger dagen werd een speciaal gezantschap uitgezonden, om daar die „bloem der overwinning” te halen en ze den vorst aan te bieden, als onderpand van eene gelukkige regeering; hetgeen alles met veel plichtplegingen geschiedde

Met het oog op den bijzonderen plantengroei is een uitgestrekt gedeelte langs de Noordoost- en Oostkust van Noesa-Kambangan, met de zoojuist vermelde rotseilandjes Karang Bolong en Widjajakoesoema, als „natuurmonument” aangewezen. *) Deze maatregel bedoelt de ongerepte instandhouding van uit wetenschappelijk of aesthetisch oogpunt belangrijke terreinen, waar dan o. a. het verzamelen van planten en dieren, ja zelfs het betreden zonder speciale vergunning, op straffe is verboden.

Toen in de zestiger jaren Tjilatjap tot oorlogshaven werd ingericht en versterkt vóór de algeheele voltooiing der militaire werken zijn ze al weer verlaten moest in ’t belang der verdediging het eiland Noesa-Kambangan gedeeltelijk woest blijven; landbouw en houtaankap aldaar werden verboden, en de 1500 bewoners van het eiland naar Java overgebracht. Pas in 1893 is dat verbod opgeheven, en nadien hebben de bewoners der paaldorpen langs de Kinderzee eenige sawahs ontgonnen aan de Noordkust van het eiland.

Sinds 1905 wordt Noesa-Kambangan uitsluitend bewoond door een 3000 dwangarbeiders, die er de cultuur van caoutchouc-

1) Collocalia fuciphaga; manoek walet (Jav.).

2) Pisonia sylvestris, wilde koolboom.

Zie „Berichten” 1903. I. bladz. 65 volg.

“) Ordonnantie van 4 Aug. 1923; Staatsbl. van Ned. Indië No. 382.