ruimte. Dan is ’t parool weer: verhuizen. Waarheen? Geen nood, de plaats is, gelijk ik Ude vorige maand blz. 267 vertelde, al gevonden in de nabijheid onzer nieuwe kerk; een flinke ruimte, waar voorloopig de rijst staat te rijpen in de zon.

Wanneer moet de eerste patjol in den grond worden geslagen? Zoo spoedig mogelijk. Waarop wachten we dan? Op den nervus verum, het geld.

Vandaar die dringende oproep: „Voor de Maria-school”, achter in elk nummer van den St. Claverbond. Ziet ge wel, dat wij een reuzen-vertrouwen hebben op de Voorzienigheid Gods en de voorzienigheid onzer weldoeners in Nederland.

Begonnen moest er worden met de vorming van Javaansche onderwijzeressen voor lagere scholen. leder jaar uitstel beteekent zielenverlies. Daarom werd er begonnen. Maar fondsen zijn er niet, geen hulp van regeeringswege. Maar er is eene Voorzienigheid hierboven en achter ons staan in Nederland zoovele geloofsgenooten bereid ons te helpen. Verschillenden reeds namen de opvoeding van een kind voor hun rekening door het stichten eener kleine beurs en anderen brachten met niet minder edelmoedigheid geld bijeen voor den bouw der nieuwe school.

Konden die weldoeners dat nieuwe volkje, hun pleegkinderen eens bezig zien in hun nieuwe omgeving, wanneer ze in hun witte, blauwe, roode baadjes langs den grooten weg naar de kerk gaan?

Of liever neen, ze moesten ze bezig zien in haar ontspanningstijd babbelend, giebelend, springend. Want zij die daar kwamen van verre, eerst schuw en wantrouwend, ze haastten zich die vrees af te leggen, toen ze zich het voorwerp zagen van de moederlijke zorgen dier vreemde, blanke, vriendelijke vrouwen. En even snel verdween de schroom voor den pastoor. Als nu een onzer naar de Zusterschool gaat onder den recreatie-tijd, dan hoort hij zich van alle kanten vroolijk begroeten, heeft hij meer tijd, dan vormt zich ras een kringetje, soms zelfs komt een der brutaalste met een stoel aandragen, als uitnoodiging aan den Pastoor om een openlucht-conferentie te geven. En „wanneer krijgen we godsdienstles?” „Kinderen, nog een beetje geduld, ik zal het aan den toewan besar vragen.”

Zoo snel voltrekt zich de verandering onder de tactvolle leiding van Moeder en Zusters.