beteren aanleg toonen, kunnen immers altijd nog naar een „hoogere” school verhuizen.

Door vrij-gunstige subsidie-bepalingen, betrekking hebbend op het onderwijzend personeel, wordt het particulier onderwijs in staat gesteld mede te werken aan de uitbreiding van dit dessa-onderwijs.

De oprichting echter van een szhoolgebouwtje (met twee, hoogstens drie lokalen) komt geheel voor rekening van de missie, daarvoor wordt geen subsidie verleend. Verondersteld en verlangd wordt, dat de bevolking zelf haar medewerking verleent bij het tot stand komen van zulk een school; waar zeker veel voor te zeggen is. Doch door de katholieke Missie zal op die medewerking voorloopig niet gerekend kunnen worden.

Want die zoogenaamde dessa-schooltjes moeten worden opgericht in streken, waar de menschen nog allen niet-katholiek zijn, en waar ze dus de Missie nog niet kennen en dus nog niet veel vertrouwen in haar stellen. Daarenboven zijn de menschen arm, en voelen er dus niet veel voor om hun zuurverdiende centen uit te geven voor de oprichting van katholieke scholen.

Verder kan men er verzekerd van zijn, dat van Mahomedaansche zijde alles in het werk wordt gesteld, om de bevolking van medewerking af te houden.

De katholieke Missie is dus geheel op zich zelve aangewezen.

Wil ze de menschen trekken, dan zal het bovendien noodig zijn, zich niet al te primitief te behelpen. De gebouwtjes kunnen wel eenvoudig worden opgetrokken, maar moeten toch ’n beetje aantrekkelijk zijn, zoodat allicht aan ieder nieuw schooltje ’n duizend gulden besteed moet worden.

Zou het nu geen mooi werkje zijn voor een welvarende parochie in een stad of dorp in Holland, of voor een of andere bloeiende Congregatie, om den bouw van zoo’n schooltje op zich te nemen? ’t Is ’n uitgave in eens. Door ’n duizend gulden staat er ’n schooltje. Voor R.K. Javaansche onderwijzers en hun onderhoud zorgt de missie; men behoeft dus niet te blijven bijpassen.

Door een enkel nieuw schooltje op te richten, bereikt men gemakkelijk een 100 heidensche kinderen, die daardoor voor