blijven tegen de plagerijen der booze geesten, die den dood een handje helpen in zijn wreed werk.

„La illah la ’ill ’oellah” op de wegen. Geen vertrouwen op Allah in het huis, angst voor spook, vrees voor kwade geesten in ’t hart.

Ook in hunne opvatting over de zielen en het leven hiernamaals zijn de Javanen zoowel heidensch en Hindoesch als Mohammedaansch.

Zoodra de ziel het lichaam verlaten heeft, komt zij na een kortstondigen zwerftocht in het donkere doodenrijk, waar ze haar zondenstraffen moet ondergaan, in duur en zwaarte overeenkomstig het bedreven kwaad. De nabestaanden kunnen haar helpen door zoenoffers (slametan) op te dragen tot uitboeting voor de schuld. Aan dezen plicht tegenover de dooden zijn de Javanen zeer trouw. Op den begrafenis-dag, den derden na het overlijden, den zevenden dag, verder den veertigsten, honderdsten dag, een jaar, twee jaar en den duizendsten dag na het afsterven geven ze slametan voor de zielerust van de overledenen.

Zijn de dooden gezuiverd van hunne zonden, dan genieten ze het eeuwige geluk, zijn min of meer vergoddelijkt en worden door de levende bloedverwanten als zaligen vereerd en aangeroepen. Dan zijn ze in staat hunne erkentelijkheid aan de geestelijke weldoeners te toonen door hen bij te staan in de bitterheden van dit leven.

Niet alleen de zielen van overleden ouders en bloedverwanten, maar ook die van menschen, welke tijdens hun leven hebben uitgeblonken door kennis en deugd, worden als heiligen vereerd. Onder dit getal behooren ook de stichters van steden en dorpen, de eerste geloofsverkondigers van den Islam e.a. Tot hen nemen de Javanen hunne toevlucht ten tijde van rampen, ziekten, misgewas, schaarschte, ter verkrijging van kinderzegen, gelukkig huwelijk, handelsvoordeelen, ter verhooging van ambt en aanzien of ter vervulling van andere wenschen; door b.v. offermaaltijden ter hunner eer aan te richten, hun graf met bloemen te bestrooien, of bij hun graf te slapen.

HEMELSCH GELUK.

Wat het hemelsche geluk betreft: sommigen stellen het voor als datgene, wat de menschen dikwijls „hemel op aarde” noemen;