DE TROUW EENER CATECHUMENE

DOOR JOS. VERSTEEGH S.J,

■e Tanggoeng woonden man en vrouw Sëtrataroena. Ze zonden hun zoon naar de R. K. School der Canisius-Vereeniging te Medari. Mislam, die van de Agama, d. i. de Godsdienst, daar geleerd, veel ging houden, maakte heel zijn familie catechumeen. Vooral de moeder werd buitengewoon vurig. Maar de loerah, d. i. ’t dorpshoofd van Tanggoeng, moest niets van dat vreemde geloof hebben. Sëtrataroena werd door den loerah zoo geknoeid, dat ’t leven voor hem onuitstaanbaar werd in Tanggoeng. Zelfs werd verboden, ’t huis van Sëtrataroena binnen te treden, als zijnde ’t hok van een Christenzwijn, een zwijn, zoo onrein voor de hdohamedanen. Zulk een behandeling viel vader Sëtrataroena op den duur al te hard, en hij keerde ’t Roomsche Geloof weer den rug toe. Maar zijn vrouw en Moesirah, zijn dochter, bleven standvastig. Eens werd de vrouw, om wille van haar nieuwe geloof, zóó door haar man onder handen genomen, dat ze een twee weken lang ziek lag van de pijnen door heel haar tenger lichaam. Ook Moesirah betoonde grooten moed, want toen haar slechte vader met liefkoozende bewoordingen haar tot afvalligheid wilde verleiden, antwoordde ze naïef: „Ach vader, ik ben toch een kind van moeder. En moeder is volgens u een zwijn. Nu, dan wil ik wel een biggetje zijn. Jaag mij maar met moeder weg, want ik heb wel gemerkt, dat u niet van zwijnen houdt.”