kerk binnengeleid onder ’t zingen van ’t altijd weer indrukwekkende „Ecce Sacerdos magnus". Wat voelden de 2 misdienaartjes, die de slip der cappa magna mochten dragen, zich overgelukkig!

Gedurende dit pontificaal lof werd Z.Ex. geassisteerd door den Hoogeerw. P. Hoeberechts als diaken en den Zeereerw. P. Rector als subdiaken. Voor de kleine zangertjes boven op ’t koor wilde het bij dit alles ook nog heel wat zeggen, dat ze niets dan meerstemmige liederen te zingen kregen.

Om 7 uur begon de officieele receptie. Alle aanwezigen, meerendeels Javanen, werden tot den ringkus toegelaten, terwijl Z.Exc. bijzonder ten opzichte der vele, meetrippelende kindertjes blijken van vaderlijke goedheid aan den dag legde. Gedurende deze receptie hield een der goeroe’s een Hollandsche toespraak, waarin vooral de klem werd gelegd op ’t vaste besluit: ook als onderwijzer moedig mede te werken tot uitbreiding van t Christusrijk op Java. Hierop antwoordde Z.Ex., speciaal zijn dank betuigend voor de buiten alle verwachting keurig voorbereide ontvangst en uitte verder onder anderen als zijn vurigsten wensch, dat er uit het Javaansche volk rijp voor ’t Katholicisme dra vele priesters komen mochten.

Den volgenden dag, om halfnegen ’s morgens, had een feestvergadering plaats in de tooneelzaal van ’t normaalschoolgebouw. Onder de rijkelijk aangebrachte wandversiering vielen op: contéteekeningen in den trant der St. Claverbond-vignetten en groote kleurkrijtschetsen naar Moentilan-foto s vervaardigd.

Toen Z.Exc., voortschrijdend over ’t speelveld, om t mooi uitgevoerde pauselijk wapen boven den hoofdingang der zaal beter te kunnen beschouwen, in de verte zichtbaar werd, brak de ontelbare menigte los in een waren storm van gejuich en handgeklap.

De feestvergadering zelve werd geopend met een orcheststukje; hierna sprak een seminarist een welkomstgroet uit en liet bijzonder uitkomen, hoe evenals Bethlehem, ook Moentilan, ’t kleine Moentilan niet de minste behoefde geacht te worden onder Java’s steden en dorpen, waardig als ’t was, in z’n midden te mogen zien; den afgezant zelve van Z.H. den Paus. Na dezen welkomstgroet trad ’t Moentilansche koor naar