lucht zou gehouden worden, mede te maken. Duizenden hadden zich verzameld: Katholieken, Orthodoxen en Stratovieeren (Oud Geloovigen) verdrongen zich om den zendeling en den beminden pastoor.

De zendeling opende de vergadering: „Geliefde Broeders en zusters, met diepe smart hebben wij vernomen van het ongeluk, dat u overkomen is. Uw priester, een trotschaard, die zich ongetwijfeld veel geleerder acht dan onze zeer wijze en heilige Aartsbisschop Antonius, heeft u in de ergste van alle ketterijen meegesleurd; en de orthodoxe kerk heeft als een medelijdende moeder mij tot u gezonden, om u te verlossen uit de dwaling en te beletten, dat gij voor eeuwig verloren gaat. Er bestaat niets afschuwelijker dan Katholiek te zijn en zich te onderwerpen aan den Paus, want ge weet, dat de Pausen slechte, zedelooze menschen zijn en dat Alexander VI een overspeler was. De Katholieken zijn allemaal Jezuïeten. Hoe hebt ge toch Katholiek kunnen worden?”

De pastoor: „Zeer geachte spreker, mag ik u een kleine vraag stellen?”

De zendeling: „Welke?”

De pastoor: „Het woord „Katholiek” is een vreemd woord en komt van het Grieksch, wilt ge aan het 'gehoor uitleggen, wat het in het Russisch beteekent?”

De zendeling: „Met genoegen. Broeders en Zusters, het woord „Katholiek” beteekent in het Russisch: „algemeen”, omdat de Zaligmaker slechts één Kerk heeft gesticht, die algemeen moet zijn en alle volkeren omvat. Dat is een artikel van de geloofsbelijdenis”.

Verschillende toehoorders: „Maar als dan de Kerk van Christus algemeen moet zijn, waarom komt gij ons dan zeggen, dat Katholiek-zijn de ergste van alle ketterijen is? Ge zijt een godslasteraar 1”

De zendeling, zich opwindend: „Wacht eens even! De ware Katholieken, dat zijn wij!zij zijn slechts' pseudo-Katholieken!”

Een stem uit het gehoor: „Waar haalt ge de brutaliteit vandaan, om u Katholiek te noemen, na zoo juist gezegd te hebben, dat men het niet mag zijn, dat het een ketterij is?”