In Pater van Lith hebben we van God een goeden herder ontvangen, die zijn schapen door en door kende en met toewijding weidde. Pater van Lith is waarlijk geen huurling geweest voor zijn klein kuddeke.

Het van-Lith-nummer van de Swara-Tama, waarin de Katholieke Javanen hun rouw hebben geuit en het leven en de liefde van hun beminden overleden vader in proza en poëzie hebben verheerlijkt, begint met een stroofje, uit het Oud-Javaansche gedicht Ardjuna Wiwaha. Het is een korte beschrijving van een asceet en wordt toegepast op Pater van Lith. We zullen trachten de Hollandsche vertaling ervan te geven:

„Het karakteristieke van den waren asceet is, dat hij geen bewondering meer heeft voor den glans en de schittering van het aardsche schoone; zijne werken komen niet voort uit den drang van het innerlijk begeeren naar het stoffelijke, gelijk die van de massa der menschen.

Zijn streven en doelen richt zich op het verhevene.

Zijn eenige hartewensch en zorg is ware vreugde te brengen op aarde.

Hij is standvastig van geest en gemoed, genietend de vrede des harten, omdat hij Hem nabij is, die het heelal heeft geschapen.”

Inderdaad, die woorden zijn op den grooten missionaris onder de Javanen, onzen onvergetelijken Vader van Lith, volkomen toepasselijk.

God geve, dat wij, zijn bruine kinderen, gelijk hij, den moed hebben om te durven leven en sterven met Christus, om eens met Dienzelfden Christus te mogen verrijzen!