dan is de naam soms zoo verborgen in de verzen zelf, dat men goed moet toekijken om hem er te kunnen uithalen.

Toch heb ik eens een lijstje van Javaansche dichters onder mijn oogen gehad, waaronder de naam van Mataram’s eersten sultan, als den dichter van één dier epische werken vermeld werd.

Voor den Javaan, die geen moderne school bezocht heeft, is dat omvangrijke gedicht zijn vaderlandsche geschiedenis-boek.

Hare historische waarde echter is een zeer moeilijk punt, daar in de eerste deelen vooral de feiten in allegorie (of uitgewerkte wangsalan) zijn voorgesteld, is de kern van waarheid niet gemakkelijk te achterhalen. En commentaren op schrift bestaan er niet. Er zijn gelukkig echter personen, die de beteekenis van die raadselen, zoo niet overal, dan toch zeker hier en daar kunnen vatten en zelfs leven naar de wijsheid, daarin verkondigd.

Jammer maar dat zij hun wetenschap als een kostbaar erfstuk in ’t schrijn van hun geest gesloten bewaren en niet aan iedereen laten zien!

Begrijpelijkerwijze ook ontstonden door die, voor velen niet te begrijpen beeldentaal tal van bijgeloovigheden onder het gewone volk. Een voorbeeld:

Bliksemgeflikker ontlokt aan den Javaan het schietgebedje: „Weet't wel: ik ben een nakomeling van Séla’s vrijheer.” Hoe is hij nu aan dat gebedje gekomen?

Séla is een landschap in de residentie Semarang, enkele kilometers van de stad Demak verwijderd. De stad Demak is de zetelplaats geweest van één der eerste en machtigste Mohammedaansche rijken.

Er wordt dan verhaald, dat de vrijheer van Séla, die aan Demak onderhoorig was, eens een bliksem wist te bemachtigen, en in een kerker te werpen.

Met dat schietgebedje wil de Javaan den bliksem er aan herinneren, dat hij eens zwichten moest voor zijn voorouder, den vrijheer van Séla, en dat hij daarom hem geen kwaad moet doen: en in zijne bijgeloof meent de Javaan werkelijk verhoord te zullen worden.

Spijtig echter is het voor hem, dat de dichter heel wat anders bedoelt met die gevangenneming van den bliksem. Want bliksem