Chinees was zijn compagnon behulpzaam, en droeg een spiegeltje en een mes boven de anglo. Zoo liepen beide Chineezen rondom het huis. Bij iederen hoek bleven zij stilstaan en woelden met het mes den grond om. Bij de drie eerste hoekpunten voelden zij echter niets, maar bij het vierde hoekpunt gekomen, troffen zij den bewerker van alle rampen aan. Op ongeveer een halve meter vonden zij een pakje oude vieze lapjes; voorzichtig werd het geopend, en jawel, daar hadden zij het gevonden: een vlokje haar en eenige glasscherven. Groot was natuurlijk aller vreugde en dankbaarheid bij zulk een vondst.

De Chinees wilde echter van de gelegenheid gebruik maken om zijn beurs wat te vullen en vertelde, dat er nog verschillende dergelijke pakjes in den grond rondom het huis verborgen waren, die nog veel meer onheil zouden kunnen veroorzaken. Maar het zoeken naar deze pakjes was niet zoo gemakkelijk, en zou den loerah op ongeveer vijftig gulden onkosten komen te staan. De loerah, die meer met Chineezen had omgegaan en voorzichtig tegenover zulke menschen was, besteedde zijn geld liever voor zijn huisgezin, dan dat hij het als honorarium aan de Chineezen uitkeerde. Hij zag maar van het nieuwe voorstel af, wat hem wel niet berouwd zal hebben.