van zijn kleine met een harde klappernootdop, vastgegroeid op het kleine hoofdje.

Van deze vier haarsoorten is de „koentjoeng” wel de meest verspreide.

Op onze R.K. Dessascholen, waar de meeste leerlingen nog echte dessakinderen zijn, treft men dergelijke }avaansche kinderkopjes nog veelvuldig aan, op onze Standaardscholen komt hoogstens nog een of andere „koentjoeng” voor, terwijl op H.l.S’sen en stadsscholen de „skèdeng” (Foto 3), d.w.z. „scheiding” en andere Europeesche modes (Foto 4) de diverse jongenshoofden sieren. De Javaansche kuifjes worden teruggedrongen naar de dessa en zijn nu nog slechts uitsluitend dessa-sieraden. „Désa mawa tjara, negara mawa tata „De dessa en de stad hebben beiden hun eigen gewoonten”, zegt de Javaan, koentjoeng, gombak, pétékan en batokan hooren thuis in de dessa en daarom zou een stadsjongen van den modernen tijd zich schamen met een dier verschillende kuifjes op school te komen. Maar toch, heel veel kans om het tot een hoogen bloei te brengen, hebben de haarmodes van onze hïollandsche school- en collegejongens hier niet; immers als een niet-schoolgaande dessajongen den leeftijd van zeven en een stadsjongen dien van 16 of 17 jaar bereikt heeft, zet de Javaansche kleederdracht hem buitenshuis een hoofddoek op en is het grootendeels afgeloopen met de aantrekkelijkheid van dessakuif of stadshaartooi. Als een domper dooft die hoofddoek de dandyzucht, althans wat haarpronk betreft, uit in het jonge Javaansche hart, dat dan door zijn echt menschelijke natuur wel weer op ander gebied zijn eischen stelt en die weet bevredigd te krijgen.