en daar ook weer, en daar ook. En toen zij bij de kerk kwamen, kwam er geen eind meer aan de menigte, die stil, bijna zonder praten voorttrok; allen gingen Jezus aanbidden te Bethlehem. Pardja en Gimin en Toekiman bleven bij den ingang staan. Voor de kerk was een bijgebouwtje van bamboe aangebracht om ruimte te bieden voor hen, die binnen geen plaatsje zouden kunnen vinden. Langs den rand stonden bogen van gereten klapperbladcren, waartusschen gele en witte en blauwe bloempjes staken. Tusschen kerk en sacristie was de weg versierd met een dubbele rij bogen, waaraan ook weer gereten klapperbladeren en bloemen bevestigd waren. „Hierlangs,” zoo fluisterde Paidi, wordt het Jezuskindje straks de kerk binnengedragen.” Dan stootte hij zijn vriendjes aan, om naar binnen te gaan. Ze liepen langs de matten, waarop de menschen reeds dicht opeen gezeten waren. Hier was nog wel een plaatsje, en daar ook nog. En niet lang duurde het, of Paidi en zijn vriendies zaten tusschen de biddende menigte. De mannen namen achteraan plaats. Pak Karta zat langs het middenpad, dan zou hij alles beter kunnen zien. De vrouwen gingen naar voren, de twee oudjes van over de zeventig dicht bij de kribbe. Het altaar lag gedoken in een menigte van palmen. Daarachter hingen slingers in sierlijke bogen, waartusschen in roode letters te lezen stond: Venite adoremus. Gimin begreep nog niet goed, wat dat alles te beteekenen had.

Na eenigen tijd werden de kaarsen aangestoken, waarvan de vlammetjes flikkerden en dansten als van vreugde. Dan klonken de blijde tonen van het orgel. De processie volgde, waarbij het Kerstkindje plechtig de kerk werd binnengedragen en in het stalletje neergelegd. Nu konden de jongens het duidelijk zien. Het Kerstkindje bestraald door een helder licht. Daar Maria en St. Jozef en daar de herdertjes en de schaapjes, zooals de pastoor vroeger al verteld had. De Nachtmis begon. Simin en Paidi baden uit hun kerkboek. Pardja, die naast hen zat, keek rond, zag de menschen een kruisteeken maken. Hij deed hen maar na en begon te bidden: Sembah bekti, Dèwi Mariah. Wees gegroet, Maria. Nog een weesgegroetje en dan gingen zijn oogen weer open. En hij luisterde naar den mooien zang uit de verte en keek naar de wierookwolken, die kronkelend