NAAR DE JAVA-MISSIE

DOOR FR. DIRKS S.J.

(Vervolg van blz. 233.)

Sucz in zicht

■p den achtergrond groote stukken van wit-vierkante huizen, waar de zon op te gloeien staat. Boven de platte daken steken eenige moskee-koepels uit. We zijn in het land van den Islam: „Allah is Allah en Mohammed is zijn profeet!”

In de groote baai bij Port Ibrahim, dat door een 3'ƒ2 K.M. langen dijk met Suez is verbonden, blijven we liggen. Arabische kooplui in witte mantels komen weer in groot aantal aan boord; prijzen in alle talen hun dikwerf twijfelachtige waar aan; zelfs het Hollandsche „alles kost n dubbeltje” moet dienst doen om de kooplust te prikkelen. Eén van hen, n mooie type met z'n tulband op en langen mantel om, wil men fotografeeren. Maar als de oude Muzelman het merkt, loopt hij haastig-bang weg, schudt druk met z’n hoofd van „neen!” en wijst dreigend naar den hemel. „Moehammad, Moehammad!” roept hij nog, als hij z n wiegelend bootje beneden inspringt en zich verbergt achter ’t zeil. Toch wordt hij een oogenblik later, nieuwsgierig te voorschijn komend uit z'n schuilhoek, nog even van verre „geknipt”. Zie foto blz. 259.

Dan worden de ankers geheschen; de geweldige turbines jagen weer hun rustelooze siddering door het schip en langzaam wendt de Slamat zijn steven naar het Zuiden.

Recht achter ons ligt het agentschap van den Rotterdamsche