dan ook voor den stervenden verlaten lijder, den hemel! Sedert die daad van grootsche zelfoverwinning kostte het hem als ’t ware geen moeite meer, zich geheel aan de melaatschen van ~St. Lazarus weg te schenken. De nederigste liefdediensten werden hoe langer hoe meer zijn dagelijksch brood. Winkel in, winkel uit zag men hem soms gaan om linnen, lakens, gordijnen, te bedelen voor kleeding, voor bedden, voor schermen, om hen te beschutten tegen brandende zonnestralen en tegen scherpe muskietenbeten. Voor de nieuwe kapel van het melaatschenhospitaal sleepte hij zelf kalk en steenen bijeen en beklom de ladders, om door zijn voorbeeld het werkvolk aan te sporen en hulp en aanwijzing te bieden, waar die noodig waren. Bij de verpleging der melaatschen week hij doodeenvoudig nergens voor terug; menschelijke voorzichtigheid scheen hij niet te kennen en Gods genade omwaakte hem. Zijn mantel, dien hij dikwijls gebruikte om er zieken mee te bedekken of op te laten rusten, scheen door hoogere tusschenkomst zelfs genezende kracht te bezitten.

Te midden der ellende, die ons van alle kanten omringt, is het troostvol en opwekkend, in de Katholieke Kerk alle eeuwen door zulke voorbeelden van deugd en heldhaftige liefde aan te treffen en te mogen bewonderen. Doen wij, wat de helden van ons geloof in het groot deden, minstens in het kleine; tot meerdere eere Gods, tot heil van onzen evenmensch, tot overwinning van het lagere in ons, en op de voorspraak van een H. Petrus Claver zal God ons helpen, heerlijke, volle dagen te beleven van hemelsche verdiensten en zoeten zielevrede.