DE CRISIS

DOOR H. BASTIAANSE S.J

w s de oudste jongen uit een groot gezin. Een jongere broer, Slamet, ging in Djocja op de |B schakelschool; dan volgde Dikoen, van de pastoor- dessaschool een half uur verder. Van de jongens waren er nog twee, die rondkropen op het erf als paradijskinderen, en over een paar jaar voor ’t eerst mee zouden gaan op de verre reis naar de dessaschool.

Doel-zelf was nooit op school geweest. Toen de pastoorsschool bij hen in de buurt geopend werd, was hij al te oud. Bovendien kon vader hem niet missen bij ’t werk op de sawah. Zoo waren z’n broertjes gelukkiger dan hij, en er waren wel dagen, dat hij het niet verkroppen kon, de oudste te zijn, en z’n jongere broers groot te zien worden met een betere toekomst dan hij. Voor hem was er weinig kans, dat hij nog eens betere dagen beleven zou, dan de dagen van armoe en bekrimping, waarin ze nu leefden. Die neerslachtige buien konden over hem komen, als er een zware, grauwe wolkenlucht hing en stortregen hem binnenhield, gevangen in ’t armoedige hutje, dat hij toch liefhad, omdat het z’n ouderlijk huis was. Maar gelukkig duurde die zwaarmoedigheid nooit lang. Want als hij zoo op de ambèn zat te mijmeren, dan schenen z’n oogen als te worden heengetrokken naar ’n paar heiligenplaatjes tegen den wand, die heel onsymetrisch gegroepeerd zaten vastgeprikt rond een grootere prent van het H. Hart: z’n communie-plaat. En dan klaarde z’n gezicht weer op: want mèt z’n jongere broers was hij toch oèk gedoopt, en