mocht mee iedere maand naar de pastoorsschool die iedere eerste Zondag in een kerkje werd omgevormd.

De meeste dagen in t Java-land zijn zonnedagen. Er staat geen barre winter te wachten, die gure herfstbuien vooruitzendt om de menschen te manen tot voorbereiding op zwaardere tijden. Voor den Javaanschen dessa-man kan het leven wel drukkend zijn, tobbend van dag tot dag in armoe zonder veel opbeuring; maar z’n geringere levensbehoeften geven hem minder zorgen. Om te blijven, wat hij is, en z’n sober bestaan te verdedigen tegen nijpend gebrek, behoeft hij niet te vechten met alle krachtsinspanning. Het was dan ook niet zoo brood-noodig, dat de onbezorgdheid van Doel's jongensjaren, die niet lang staren bleef op sombere toekomstbeelden, ging plaats maken voor mannen-strijd om het bestaan.

In zware stralen sloeg de regen op de pannen, gutste weg door de goten, en bruischte in watervalletjes neer langs de zijden van het huis. Het erf stond blank van roestbruine plassen, en het groen van bamboe en pisang glom als gevernist. Doel zat binnen op de ambèn, werkeloos, met z’n oogen gericht op een kuiltje in de aarden vloer, dat een logge droppel van tusschen de dakpannen telkens verder kwam uithollen. Heel toevallig was dat kuiltje geworden als een aardverschuiving voor het mierenpaadje, dat r liep; af en toe kwam een nietsvermoedende zwarte mier, in stage draf op den thuisweg, stond dan plots perplex bij de opgebroken plek, en keerde na eenig aarzelen in angstige gejaagdheid langs dezelfde weg terug.... Z’n jongste broertje zat naast hem, en speelde met een groene sprinkhaan aan een stuk vezel gebonden, die de vergeefsche pogingen om te ontsnappen altijd weer herhaalde. _ Doel’s gedachten wipten ongemerkt weg naar het plekje, dat z’n fantasie hem de laatste dagen zoo graag en zoo levendig uitteekende. ’t Lag in de nieuwe dessa, een tien minuten weg, waar de klapperboomen nog maar even boven de versch-roode pannendaken uitkwamen. Twee huizen voorbij z’n oom woonde daar Soekijem. Soekijem was nu een volwassen meisje, dat hij al kende sinds de dag, waarop hij voor ’t eerst met vader meemocht naar z’n oom. Doel had trouwplannen... Maar die plannen verwezenlijken moest wel zwaar zijn, want