zij een bëbëd ziet, enthousiast uit: „O! wat een mooie lap voor een tafelkleed]” Of: „Ach, wat is dat een aardige doek om den muur te drappeeren?” Het gevolg is, dat men in Holland bëbëds voor allerlei doeleinden ziet gebezigd, behalve juist voor datgene, waarvoor ze eigenlijk bestemd zijn. Want een bëbëd is inderdaad niets anders dan een kleedingstuk. Nu wil ik heelemaal niet ontkennen, dat een bëbëd als middel om te versieren prachtig kan voldoen, maar het is en blijft een feit: de Javaan

ziet er nog steeds niets anders in dan enkel en alleen een kleedingstuk. Ik heb dan ook meermalen van Javanen gehoord, dat zij het hoogst komisch en lachwekkend vonden, wanneer zij zagen hoe Europeanen bëbëds ter versiering van hun huizen gebruikten. Het maakt op hen zoo ongeveer denzelfden indruk als wanneer wij b.v. om een vuilen bloempot te bedekken er een broekspijp omheen zouden doen.

Foto G. Vriens, Moentilan.

Ziet U, de bebed is bijna 2 keer zoo lang als ik. (Bh. 67.)

Maar, zal menigeen zich afvragen, zoo’n reuze rechte lap als kleedingstuk, wat doe je er in ’s hemelsnaam mee? Het zal wel