inspannend was geweest en voor de bewoners van Kadjoeran een gewone wandeling. Elke week moesten zij naar de markt te Moentilan en zij gingen daarheen niet van eiken last verlicht, maar beladen met bamboeproducten, die zij te verkoopen hadden. Terwijl ik had loopen te hijgen, had ik wel gemerkt, dat mijn geleiders niet de minste moeite hadden met hun ademhaling en op hun gemak doorliepen. Zij moesten nu vertellen van mijn tobben en hadden daar pret in, terwijl ik toch geprezen werd, omdat ik het had aangedurfd, waar zooveel andere Europeanen het zeker hadden afgelegd.

(Wordt vervolgd.)